de standenmaatschappij in de zierikzeesche nieuwsbode 1844-1846
90
die in de meeste gevallen gemakkelijk
te verkrijgen waren.
b. De werkende klasse
Een heel ander beeld kwam naar voren
van de werkende klasse en de werk
willigen die buiten hun schuld zonder
eigen verdiensten waren. De werkende
klasse werd als een nuttig deel van de
maatschappij gezien. Helaas gingen
ook deze arbeidzamen onder de zware
lasten en de duurte van de eerste
levensbehoeften gebukt, waardoor ve
len in Ommerschans, een bedelaars
kolonie in Drente, terecht kwamen. Met
de geringe lonen, waarop nog zoveel
mogelijk beknibbeld werd, konden
velen zich ternauwernood van vol
doende voedsel voorzien. Dikwijls werd
op de onrechtvaardigheid van deze
situatie gewezen. Zelfs kan er bijna van
een vergaande begaandheid van de
Nieuwsbode met de werkende klasse
gesproken worden. In het nummer van
20 april 1846 werd een ongetekende
brief uit Zuid-Beveland geplaatst,
waarin de grondeigenaren van het be
korten van de reeds geringe daglonen
der arbeiders beschuldigd werden. Dit
kan als een zeer speciaal bericht be
schouwd worden, omdat normaliter
alle ongetekende stukken geweigerd
werden. De brief besloot met: „Wij
wenschen den grondbezitter in Zuid-
Beveland, eenige belangstelling in het
lot van de arbeiders toe: zoude aan hen
die arbeiden van regtwege niet ten
minsten hetzelfde genot der aardsche
goederen toekomen als aan hen die
niet arbeiden
Bij de uitlatingen over de armoede
van de mindere klasse kwam ook de
nijvere burgerklasse ter sprake, die
niets aan de arme werkman kon ver
dienen. Een verlaging van de lasten
zou dus niet alleen een verbetering
voor de lagere stand betekenen, „maar
de winkeliers, fabrijkanten, kooplieden
enz. zouden daardoor verbetering in
hunne zaken ondervinden, aangezien
de werkende klasse niet genoodzaakt
zoude zijn, om gestadig in lompen ge
wikkeld te blijven Het geld dat
door belastingverlaging uitgespaard
zou worden zou een grotere consump
tie ten gevolge hebben, en dat zou weer
tot meer werkgelegenheid leiden. Ook
in het nummer van 1 oktober 1845
werd een financieel krachtiger lagere
stand van belang geacht voor de
neringdoenden.
Misdragingen van de mingegoeden, die
zich o.a. in diefstallen en drankmisbruik
uitten, werden grotendeels aan de ar
moede toegeschreven en op grond
daarvan vergoelijkt. Wat de diefstallen
betrof werd dikwijls op de schrille
tegenstelling gewezen tussen de be
straffing van de leden van de lagere
stand, die voor het kleinste vergrijp
kans liepen op een veroordeling gevolgd
door deportatie naar Ommerschans, en
van de fatsoenlijke lieden en ambte
naren, die vaak voor veel ernstigere
vergrijpen gepardonneerd werden.
Voor de kwalijke gevolgen van drank
misbruik werd in aanschouwelijke ver
halen gewaarschuwd, doch zo het
voorkwam werd het de werkman niet
al te euvel geduid:want waardoor
ontstaat het onmatig gebruik van ster
ken drank? immers veelal door moede
loosheid waardoor ontstaat de
moedeloosheid? voorzeker niet anders
dan door de geringe dagloonen, die
aan de handwerkslieden en arbeiders
worden uitbetaald, want te huis komen
de zien zij hunne vrouw en kinderen
bijna van gebrek omkomen, en zulks
duurt den eenen dag voor, den ande
ren dag na, zonder dat zij eenige uit
komst zien, dat hun lot zal verbeteren,
maar dat het integendeel zal vererge
ren Een oplossing voor het pro
bleem zou verkregen kunnen worden
door een verhoging van de lonen. De
loon-betalers, die daar niet toe in staat
zouden zijn, zouden door de belasting-
heffers min of meer ontzien moeten
worden.
Afgezien van enige negatieve uitlatin
gen in de eerste nummers van de
Nieuwsbode, werd er mild geoordeeld
over de gedragingen van de werkende
klasse. De overweging dat de werk-
zamen opvoeding, beschaving en
godsdienstkennis misten, speelde bij
de beoordeling ook een rol. Opmerke
lijk bij deze positieve houding ten op
zichte van de mindere stand was, dat
er vrijwel geen aandacht besteed werd
aan de slechte omstandigheden waarin
de mingegoeden moesten leven en
werken. De enige uitzondering hierop
vormde een bericht in het nummer van
18 november 1844, waarin gewezen
werd op de te lange werktijden van
zwangere vrouwen in de calicotsfabriek
te Zierikzee.
Het gedeelte van de werkende klasse
dat werkeloos was, diende geholpen
te worden. Bedeling was daartoe niet
het geëigende middel: daarmede
is den grootsten honger maar tijdelijk
gestild, van duizenden, die in volgende
jaren nog met duizenden zullen zijn
aangegroeid". Bovendien werd de mo
gelijkheid hiertoe, met het toenemend
aantal armen en het afnemend aantal
draagkrachtigen, natuurlijk steeds be
perkter. Een verdere overweging was,
dat bedeling geen voldoening aan de
werkman gaf, die buiten zijn schuld
zonder verdiensten was. Deze verdien
de liever zijn brood, dan dat hij het als
een bedelbrok toegeworpen kreeg.
Werkverschaffing was een veel ge
schikter middel ter ondersteuning van
de werklozen. In het nummer van 22
september 1 845 werden de voordelen
van de werkverschaffing puntsgewijs
genoemd:
- met het geld, dat anders door de
bedeling weggeworpen werd, zou
iets nuttigs tot stand gebracht kun
nen worden;
- de luiheid zou verminderen, want
de valide werkelozen zouden zich
schamen voor het in ledigheid pro
fiteren;
- de lediggang zou teruggedrongen
worden.
Hiermede werd de indruk gewekt, dat
de werkverschaffing vooral op de con
stant bedeelden toegespitst diende te
worden. Immers, de normaliter tot de
werkende klasse horende personen wa
ren niet lui en werkten veel liever dan
dat ze bedeeld werden. Toch werd dat
laatste in een aantal artikelen juist als
reden aangevoerd waarom bij de werk
verschaffing voorrang aan de tijdelijke
werkelozen gegeven diende te worden.
Men moest hen behoeden voor het ver
val tot een even deplorabele toestand
als de eeuwige handophouders. De
uitgever van de Nieuwsbode gaf zelf
het goede voorbeeld, door aan werk
zoekenden de mogelijkheid te geven
om tegen een sterk gereduceerd tarief
advertenties in de krant te plaatsen.
Niet alleen de armbesturen, maar zeker
ook de particulieren die het konden