het markante feest van een koninklijk bedrijf 150 project: de bedachtzame Japanse hoogleraar Gotoh, de uiterst alerte Ghang van de Philippijnen, de wat sombere Murty uit India en de afstandelijke, wijsgerige dr. W.L. (Bill) Brown uit de Verenigde Staten, om slechts enkelen te noemen. Bill Brown leek me een zwijgzaam man, maar op één avond - toen ik naast hem zat in een Japans restaurant - kwam hij los. Ik had gehoord dat hij Henry A. Wallace van Iowa goed had gekend, de progressieve New-Dealer, die de eerste landbouwminister van president Franklin Roosevelt was en van 1940 tot 1944 diens vice-president. Wallace werd tijdens de Democratisch Conventie van 1944 verslagen door de meer als rechts beschouwde Harry S. Truman. Brown vertelde levendig over Wallace-die hij zeer had bewonderd en keerde weer tot zijn zwijgen terug toen hem een vreemd gerecht werd voorgezet. Het bestond uit gelatine-achtige slierten, die hij slechts met moeite naar binnen kon krijgen. Hij informeerde argwanend wat het was. Na veel heen en weer gepraat met de keuken werd dat duidelijk: een bepaald soort kwal. Dat ging hem te ver. Hij zei een hamburger te prefereren en zweeg verder. McCloud had minder moeite met dit zeevoedsel en verorberde het met smaak. Na afloop wandelden wij samen door het centrum van de stad en daar werden we aangehouden door een Amerikaans knaapje, dat in Sapporo verbleef via een jeugduitwisseling. De jongen hoorde ons Engels spreken en vroeg of we uit de Verenigde Staten kwamen. Ja, zei de hooggeleerde - hij keek van de vraag niet op: een groot deel van het jaar reisde hij allerlei wetenschappelijke bijeenkomsten over de hele wereld af en daar kreeg hij altijd weer dergelijke vragen te horen. Zijn ervaring als wereldreiziger-per-vliegtuig - zo had hij mij ernstig uiteengezet - had hem geleerd zo weinig mogelijk mee te nemen: een paar hemden, een stel extra-onderkleren plus waspoeder waren voldoende en konden in een kleine handtas. Naar Ka pel Ie had hij-tegen zijn vaste gewoonte in-een koffer meegenomen: zijn vrouw was meegekomen en die—zei hij "weet nog steeds niet hoe je makkelijk kunt reizen. In Sapporo vroeg het Amerikaans joggie hoe de professor heette. "McCloud", sprak hij onverstoorbaar. Ik zag de schok op het gezicht van de knaap: visioenen van de befaamde televisie-marshall McCloud, de dorpsveldwachter uit het zuiden, die-gedetacheerd in New York-op zijn paard over de Fifth Avenue galoppeert, vlogen kennelijk doorzijn hoofd. "Geee —"riep hij geestdriftig, "are you thèéêé McCloudHet was een bittere teleurstelling voor hem dat de professor niets van politiezaken op Manhattan afwist. Diezelfde McCloud - niet de marshall, maar de hoogleraar- was een van de vele buitenlandse gasten die een internationaal karakter aan het Van der Have-feest gaven: Japanners, Fransen, Belgen, Engelsen, Indiërs, Duitsers, Philippino's - ze zaten in de kerk van Kapelle om er het eeuwfeest mee te vieren. Er was nog een internationale gast, een spreker: John K. Galbraith - econoom van grote reputatie, adviseur van Kennedy, diens ambassadeur in India en auteur van vele, vele werken. De Amerikaanse auteur Alfred Kazin vertelt over hem in een boeiend boek over de intellectuelen van New York in de jaren veertig, vijftig en zestig ('New York Jew'). Galbraith ontmoette hij bij Henry Luce, de legendarische uitgever van Time en Fortune, zetelend in het RCA-Building in het Lincolncentre tegenover de St. Patrick Cathedral. "De lange gestalte van John Kenneth Galbraith wandelde het kantoor in en uit met de glimlach van een totaal vreemd wezen, dat toevallig even aankomt op deze inferieure planeet Aarde". Het klopte ook in Kapelle. Met diezelfde glimlach nam hij plaats vóór de oude preekstoel, waarop eens de oude doctor Schmidt, de vader van Annie M.G., de gemeente vermanend toesprak. Galbraith hield zijn gehoor, af en toe mompelend, zijn economische theorieën voor over klein en groot en dit gehoor luisterde eerbiedig: het ging tenslotte om niemand minder dan Galbraith. Zijn woorden onderstreepte hij door gebaren met zijn zeer lange armen en zijn benige vingers vlocht hij af en toe in elkaar om daarmee de samenhang der economische factoren aan te geven. Een Nederlands econoom - twee plaatsen van mij verwijderd - luisterde geamuseerd toe en sprak: "Ach, als je eenmaal een meesterwerk hebt geschreven, kun je het tot in de lengte van jaren variëren". Hij doelde op Galbraith's "The new industrial state", dat destijds door het economendom van de westerse wereld met rooie oortjes werd verslonden. 's Avonds aan het feestmaal zat ik naast Galbraith. Hij was wat vermoeid, maar toch niet zodanig dat hij niet uitvoerig kon schilderen hoe hij gedurende de oorlog in de dagen van president Franklin Delano Roosevelt als jonge man de economie van de Verenigde Staten -of althans een deel ervan: de prijsbeheersing - vast in handen had. Waarom hij zelf nooit een poging had gewaagd om zich kandidaat te stellen voor het presidentschap, vroeg ik hem. Hij keek me bestraffend aan: ik moest toch weten dat hij in Canada was geboren en derhalve geen president kon zijn, dat verbood de grondwet. Een verkeerde bepaling overigens, verzekerde hij, zoals het voorbeeld van mensen a/s hijzelf en Kissinger duidelijk maakte. Of ik wist waar Middelburg lag, wilde hij zonder enige aanleiding weten. Een kleine dertig kilometer van Kapelle, zei ik. Dicht bij V/issingen? Jawel, op de weg van Kapelle naar V/issingen. Aah - great. Hij logeerde in Brittannia in Vlissingen en - zo deelde hij mee - besloot nu op dit zelfde moment zich over Middelburg naar V/issingen te begeven. Waaromvroeg ik. Er kwam een college - dat hij af en toe licht geërgerd onderbrak omdat de muziek hem overstemde ("That's always a loud part of social events"), waarin hij uiteenzette dat Middelburg na Amsterdam de belangrijkste geldbeurs in de late Middeleeuwen was geweest en daarom wilde hij er even door wandelen. Een uur later nam hij het onderwerp weer op door mij te vragen of ik namens hem onderhandelingen met directeur Dirkzwager wilde beginnen over zijn vertrek: dan kon hij over Middelburg naar Vlissingen. Ik belastte mij met die taak en Ab Dirkzwager liet de professor naar een auto begeleiden. Twee dagen later vertelde hij me dat zijn man Van Oosten -jawel, de echtgenoot van wielrenster Keetie Hage - de professor inderdaad in de late avond door de Middelburgse straten had geloodst.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1979 | | pagina 46