zuid-beveland: nu 155 zeer letterlijk 'in het zweet huns aan schijn s'. Vooral de arbeidende klasse moest ook op het oude Zuid-Beveland ploeteren zonder uitzicht. In 1898 verscheen onder redaktie van Dr. P.H. Ritter een gedenk boek onder de titel 'Eene halve eeuw'. Domela Nieuwenhuis sghreef naar aan leiding daarvan een boekje dat als 'sup plement' op dit gedenkboek moest wor den gezien, omdat hij vond (en voor een zeer groot deel terecht) dat de sociale si tuatie in het gedenkboek vergeten was. Hij noemde z'n boekje dan ook 'Het ver geten hoofdstuk' en droeg het evenals het officiële gedenkboek op aan de jonge Ko ningin Wilhelmina. Over de landarbeid zegt hij dan: 8) 'Daar zien wij ze uitgaan in het vroege voorjaar, om ondanks den kouden, sner penden oostenwind het land in te gaan en te werken. Een zestal mannen, gewapend met een stevigen stok met ijzeren punt, gaat vooruit en steekt van afstand tot af stand gaten in de grond. Elk hunner wordt gevolgd door twee vrouwen of kinderen, die al kruipende op hun knieën langs den kouden, vochtigen grond de mannen achterna gaan, om de pootaardappels te laten vallen in elk der gemaakte openin gen en ze dan met de handen in den kou den, vochtigen modder wroetende weer aan te vullen met aarde. O, rekent er op dat die vrouwen en kinderen ten gevolge van den snerpenden wind, met de door weekte kleeren en het wroeten met de hand in den natten grond, vreeselijk te lijden hadden van de koude. Legt haar handen eens naast de uwen en gij zult het onderscheid zien'. Nu moeten wij hierbij aantekenen dat Domela Nieuwenhuis vooral het oog had in het noorden en de situatie in Zeeland nauwelijks kende. Op Zuid-Beveland was de situatie wellicht iets gunstiger (zeker in de Wilhelminapolder), maar het lan darbeider zijn was ook hier geen pretje en in geen enkel opzicht te vergelijken met de situatie van de 'agrarische medewer ker' van thans. Naast wat weemoed, die ook de autochtone Bevelander heus wel voelt, moeten ook de 'zegeningen' van de ver anderingen niet over het hoofd worden gezien. Grote veranderingen Zuid-Beveland is agrarisch modern, hoewel ook hier de landbouw (en dan met name ook de fruitteelt) in EEG-verband moeilijke tijden doormaakt. Wij moeten wel constateren dat op Zuid-Beveland de situatie ten aanzien van de beroepsbevol king sterk is gewijzigd. Nog slechts 10% van de beroepsbevolking is rechtsstreeks in de landbouw werkzaam (landelijk on geveer 6%) al moet de afgeleide werkge legenheid niet worden onderschat. Voor Zuid-Beveland behoeven wij dan alleen nog maar te denken aan de ruim 250 werknemers van Van der Have. Ook voe len veel 'echte' Bevelanders zich nog steeds bij de landbouw betrokken en kie zen zij bijvoorbeeld graag (ook) een agrariër in hun gemeenteraad. Toen bij voorbeeld op 1 januari 1970 de nieuwe gemeenteraad van het heringedeelde Borsele aantrad, waren niet minder dan 6 van de 17 raadsleden rechtstreeks bij de landbouw betrokken, terwijl de bur gemeester een gewezen 'boer' was. Landschappelijk bezien is Zuid-Beveland agrarisch (uiteraard buiten Goes en het S/oegebiedj en de mentaliteit van de au tochtone Zuidbeve/ander is in overgrote mate 'agrarisch', ook al lees je dat niet af uit de cijfers ten aanzien van de be roepsbevolking. Sedert de tweede helft van de jaren zestig is echter ook hier een sterker wordende verandering te constateren. Door de in dustrialisatie nam het aantal allochtonen toe. Dit is vooral te merken in de (te) snel gegroeide dorpen als Heinkenszand, 's-Gravenpolder en Kapelle. De aan deze oude dorpen vastgehaakte nieuwe woonwijken zijn niet meertypisch 'dorps' en 'Bevelands'; maar zijn toch - ondanks alle goede zorgen - in feite aan gebouwde 'stads'wijken geworden. Op Heinkenszand zeggen de 'echte' Heinkenszanters nogal eenstegen elkaar: 'D'r staen wee vee uuzen te koap in Wa tervliet', (Watervliet is de nieuwe aange bouwde woonwijk) want de nieuw aan- gekomenen blijken vaak heel wat minder honkvastte zijn dan zij die er'thuis' horen. Toch is er op Zuid-Beveland geen echt allochtonen-autochtonen probleem, zoals dat elders met een snelle bevol kingsaanwas door migratie wel voor komt. Een dorp als Kapelle bijvoorbeeld, is wel snel, maar toch redelijk evenwich tig gegroeid. 'Oud' en 'Nieuw' kregen de tijd om aan elkaar te wennen. Voor een gemeentebestuur als dat van Borsele blijft het zaak er op te letten dat dit in hun beide 'groei' kernen ook gebeurt. Hoewel de Zuidbevelander in het algemeen een wat afwachtende houding aanneemt ten opzichte van mensen van buiten het Zeeuwse, is er geen sprake van het zich afsluiten voor de ander, maar enig res pect voor hen die er reeds lang woonden wordt toch wel verwacht. De republiek der Zeven Verenigde Nederlanden be staat niet meer en een geheel eigen Zeeuws beleid, ook ten opzichte van de migratie, kan niet worden gevoerd. In 1614 vaardigden de Staten van Zeeland een placaat uit waarbij zij bepaalden dat: 9) 'Heidenen, Egyptenaren en dergelijke landlopers niet meer in Zeeland mochten komen of daar verblijven.' 't Zal wel heel moeilijk te bepalen zijn ge weest wat nu precies 'Heidenen en Egyptenaren' waren! Zonder ook maar enige afbreuk te doen aan de 'macht' van de huidige Zeeuwse Staten, het recht om de Zeeuwse grenzen te sluiten bestaat niet (meer) en dat is maar goed ook. Goes en Yerseke Wij schreven tot hiertoe vooral over het Zuidbevelandse platteland. Maar niet heel Zuid-Beveland is typisch platteland. De stad Goes is 'stedelijker', maar is toch tot op de huidige dag een stad die zeer sterk verbonden is met het 'ommeland'. Als het op het Bevelandse platteland slecht ging, ging het ook meestal Goes niet voor de wind. Ging het in het 'ommeland' goed, dan investeerde de Goesse middenstand niet alleen in het eigen bedrijf (de uit breidingsmogelijkheden waren gezien het betrekkelijk kleine afzetgebied niet groot) maar ook in gronden op het Beve landse platteland. Het Goes van de 19e eeuw en het Goes ten tijde van de land bouwcrisis was met name sociaal gezien niet zoveel beter af als het platteland. Een graadmeter voor een slechte sociale toe stand was in de steden in de 19e eeuw het misbruik van sterke drank. Goes kon wat dat betreft toen z'n partijtje aardig mee- blazen. Brugmans vermeldt als pikant gegeven: 10) 'Te Goes consumeerde de mannelijke be volking boven de achttien jaar in de perio de 1850-1859 meer dan 38 1/2 liter per hoofd per jaar, waarbij dan het bierver- bruik buiten beschouwing bleef'. Goes en de Bevelanden, ze horen bij el kaar. Het Goes van Nu is natuurlijk veel minder afhankelijk van de landbouw dan het Goes van Toen. Het is nu een stad geworden die 'op eigen benen' z'n ont wikkeling voortzet. Maar wat zou Goes

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1979 | | pagina 51