hendrik brouwer of het leven van een middelburgs regent rond 1800 181 A°. 1807. September 1. Dingsdag ben ik Hendrik Brouwer met mijne Huis- vrouwe Johanna Jacoba Teijssen en Dogtertie verhuist uit het Huis genaamt Den Houthuin staande op de Kinderdijk L. A no. 147, waar in wij van den 11 Mei 1798 hebben gewoond. En over gegaan in het Huis genaamt De Gouden Pot op de Noordzijde van den Dam, hoek van de Molstraat L. T no. 40, aankomende mijne Moeije Anthonetta Brouwer, wed. Bast. Bomme, en van mijn Vader mr. Cornelis Brouwer, als overgebleve Erfgenamen van de Usu- fructaire Panden (vaste) nagelaten door mijn Neev Cornelis Gijse. Welk voorseide Huis was bewoond door mr. Roeland van Dam, Griffier van 't Dep. Geregtshov, om 65 of f 390-:- Huur in 't Jaar. Dog aan Ons is ge- accordeert voor 44 of f 264-:-, volgens uitdrukkelijke begeerte van bovengemelde mijne Moeije, als over eenkomstig zijnde met de bepalinge die door den Overledene gemaakt is, ten opsigte van haar Zoon en Dogter Schouten. Nota: Het voorschr. Huis de Houthuin is dadelijk na dat wij ons verklaard had den in de kaart gezet en op 21 Julij 1807 verkogt voor de geringe Som van 11 5-: of f 690,- aan Jacobus Pietersen. De Jaarlijkse Schatting is geweest 2.5-:. Voor de rampsalige Vrijheid van a°. 1795 heeft dit Huis 60.- Huur gedaan, toen lag het Dok vol Schepen, men zag dagelijks over de 500 Menschen in beweging, 't geen waarlijk een amusant en aangenaam gezigt vertoonde. Nu helaas! zien wij dit weleer, welvarend plektie grond ontaard en tot wildernisse worden, 's Compagnies Pakhuisen zijn opgevuld met ellende en Dood; als zijnde de steenende Gasthuisen geworden voor Fransche Militaire. Deszelvs werven zijn grasvelden vervuld van struiken en doornen. En geen beter gezigt levert die van de Commercie Comp. op. Even als tot een monument van vorigen wel- vaard, is er één enkeld schip over- Handtekening H. Brouwer 1796. gebleven, voor een treurig nadenken, terwijl men nu aan laastgem. werf over de vijv jaren lamentabel heeft gebouwt aan een schip, het welke als een ballast meer en meer in de slikken begraven werd, en nog maar een ruwen blok vertoond. Het Dok zelve is compleet vervuld door zand en slik, zodanig dat er een giergetijde vereist werd, om de zelve van water te ververschen, waar uit dagelijks over die uitgestrektheid, eene onaangename en schadelijke uit- waseminge voorkomt. - Het was uit deeze motiven, en wel bijzonder door het laatstgenoemd inconvenient dat wij gedrongen wierden tot eene verhuisin- ge, daar wij andersints in voors. Huis zeer na ons genoegen woonden. En bij al dien de Policie zulks nog langer a labadon laat, is het te voorsien dat dit quartier van de Stad geheel van be- woonders zal worden berooft. A°. 1 809. Mei. Bij gelegenheid van het verblijf van Z.M. koning Lodewijk bin nen deze Stad heb ik als schepen geassisteerd op het Bal, het welke de Landdrost Abraham van Doorn aan Z.M. heeft gegeven op Zaterdag den 13 Mei, aanvang nemende om 1/28 uuren. In de Zaal daar de voormalige Staten van Zeeland in pleegen te ver gaderen daar waren een 80tal Dames gezeten in een ovalen kring, welke mij zo Elegant, schitterend en rijk opge- tooyd toeschenen dat ik in der daad mijne Stadgenoten niet meer kende. De koning plaatste zich voor korte tijd aan het hoofd van den kring, tusschen de Burgemeester Schorer 's Vrouw en de Vrouw van de heer Van Rooijen, de aanwezige Heeren stonden agter de Dames. Vrijdag den 1 2 Mei heb ik van 8 Uuren geassisteerd ter assemblé van de Heer Burgemeester Schorer en Vrouw in zijn Huis agter de Oudekerk aldaar gehou den in 3 agter een volgende Zalen, geschikt op een 1 ste, 2de £r 3de Rang. Mijne standplaats aangewezen zijnde in de 2de Zaal, had ik mij bij een daar staande sofa gehouden. Toen Z.M. aldaar de Dames kwam begroeten zette hij zig op de sofa neder, hij was ge- retorneerd van een tour door het Eiland over Westcappeleen in eeneopgetoge- ne houding hoorde ik hem zeggen: „j'ai trouvé un pais superbe", waar op de Dochter van de Collonel Grad- mann de indelicatesse hadde van te repliceren: „Oui Sire! mais eest dom- mage quil est mal sain". Ik zag daar op duidelijk aan het gelaat van Z.M. dat hem zulk een bescheid ongevallig was om te moeten hooren. Voorts is de Stad eenen avond en nacht uitmuntend fraaij en kostbaar verligt geweest. Daar stond een Eere poort voor mijn Huis welke zo veel licht gaf dat ik gelijk als over dag mijne Salet occupeerde. Het krielde alom van wandelaars, waar toe een schoonen stillen nagt elk te meerder uitnodigde. Augustus 1. Was ik in de nademiddag met mijn Vrouw en Dochtertie bene vens de Dochter van de Heer Parker met haar Man, opgereden na Vere op kondschap van de Engelsche Expe ditie. Daar komende hadden wij een ontzettend gezigt: het vaarwater lag vervuld door allerlei soort en Caliber van Zeeschepen, dermate dat den ge- zigteinder van de Noordzee niet te bekennen viel. Voor het Veersche hoofd lagen de Barkassen met ont scheepte troupen zo digt aan een dat men op het gekriöeil van de Soldaten niet bepalen konde of zij al dan niet ontscheept waren. Het was in het plaatsje gelijk aan eenen rooden Rok. Met zorg op onse te rug reis denkende zaten wij na gedagten tijdig op, maar hoe was ik te moede toen mij de weg op het aandoen van Sandijk door opgaande Troupen was gestopt, goe den raad was hierduur; mij zoo al onder het stappen van de paarden beraden, nam ik het stout besluit om mij voor uit op de nevensleggende aarde weg ruimte voor uit te baanen. Ik deed de paarden in den Draf brengen met het gelukkige gevolg dat de manschappen successivelijk voor mijn rijtuig plaats maakten, eerst aan het zogenaamde huisje ten halven hadde ik deze deta chementen agter de rugge. Toen was het aan de koetzier: „Vooruit". Dan ziet, tot op den afstand van de laatste heul gevordert zijnde, zagen wij ons andermaal door Engelsche Troupen opgehouden, dezelve moeste halte houden en lagen op de hitte van den Dag zoo hier als daar ter neder. Van deze wierd ik op mijne vorige assurante proeve ook ontslagen, dog de Dam poort zullende binnen rijden zag ik tot

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1979 | | pagina 13