een roofoverval te waarde in de nacht van 6 op 7 december 1 579
184
woordelijk voor de vloot, dit toch niet kon
toestaan. Hij zal natuurlijk gedacht heb
ben aan de tijden, nog niet zo lang gele
den, vóór de Satisfactie, dat men daar
over helemaal geen drukte zou hebben
gemaakt. Beelboon zou de hemel hebben
gedankt dat hij er zo goedkoop van afwas
gekomen. Maar wat zou Corne/is C/aes-
zen moeten doen? Moest hij stampei
gaan maken op dat bepaalde oorlogs
schip, waar ze waarschijnlijk van niets
zouden weten en elkaar niet zouden ver
raden? Die heren van de Staten konden
wel resolveren, maar zij zaten altijd veilig
aan de wal en hij en zijn bootsgezellen
moesten het op de Zeeuwse en andere
wateren maar klaren. Er is menig voor
beeld van bevelhebbers op schepen van
oorloge die niet van plan waren voor die
magistraten door de knieën te gaan. Maar
aan de andere kant waren die magistra
ten, en in dit geval de Staten van Zeeland,
degenen die hen hadden aangesteld en
hen ook weer konden ontslaan. Tenslotte
waren zij van hen afhankelijk.
We kunnen ons zo enigszins voorstellen
met welke gedachten en overwegingen
Corne/is Claeszen naar de vergadering
van de Staten is gegaan om zich te ver
antwoorden over de "concussie ge
schiedt tot Weerde in Zuytbevelandt". Hij
zal zich daar eerst breedvoerig hebben
laten inlichten, waarbij het schrijven uit
Waarde aan B/ancx natuurlijk het belang
rijkste was. En toen zal hij misschien zo
iets gezegd hebben als: o, is het dat? En
dan verklaart hij daarvan ook wel ge
hoord te hebben, maar daaraan zijn zijn
bootsgezellen niet schuldig. Dat hebben
soldaten gedaan die in het fort Li/lo in
garnizoen lagen. Maar, wanneer de heren
Staten dat begeren, dan is hij bereid
daarvan later "dare informatie" te doen.
Op 12 december 1579 werd in de notulen
van de Zeeuwse Staten aangetekend:
"Is verscheenen in den Raedt de vice-ad-
mirael Cornell's Claeszen, ende gevraecht
op de concussie geschiedt tot Weerde in
Zuytbevelandt, heeft verclaert wel te we
ten dese/ve concussie oft exactie nyet ge
schiet te zyne by eenige bootsgesel/en
uuyte schepen van or/oge, nemaer by
soldaten liggende in de stercte tot Li/lo,
ende dat hy daervan ter beliefte van my-
nen heeren dese/ve sal doen hebben dare
informatie, dwelck myne heeren begee-
ren by hem gedaen te werdden."
Lillo lag op de oostelijke oever van de
Schelde, een9k.m. bovenhettoenmalige
Antwerpen. Hemelsbreed was de afstand
tot Waarde 12 k.m. Het is dus erg onwaar
schijnlijk dat die soldaten van Lillo die
afstand zullen hebben geroeid voor wat
spek, een paar hammen en een stuk of
wat kippen. Die konden ze dichterbij met
mindere moeite ook wel krijgen. We ver
moeden dan ook dat Corne/is Claiszen
nooit met zijn "dare informatie" geko
men is. We lezen er tenminste verder
niets meer van in de notulen van de Sta
ten van Zeeland.
Nu is, tot op de dag van vandaag, de
naam van Lillo, dat intussen geheet ver
dwenen is in de nieuwe dokken van Ant
werpen, op Zuid-Beveland in verschillen
de spreekwijzen bewaard. En het onvol
prezen Zeeuws Woordenboek vertelt mij
dat ze ook voorkomen in Oost Zeeuws-
V/aanderen en zelfs in andere delen van
ons gewest. Wanneer men zegt: "Van
Lillo komme", betekent dit zoveel als: on
nozel zijn of doen alsof; zich van den
domme houden. "Je kiekt of a je van Lillo
komt" betekent: je kijkt of je geen tien
kunt tellen. "Kom je van Lillo?" wil zoveel
zeggen als: ben je niet wijs? Wanneer ze
van iemand zeggen: "Ie is nie fan Lillo",
wil men daarmee aanduiden dat hij goed
bij is.
Waar komen zulke gezegden vandaan?
Dat is moeilijk na te gaan. Maar, wanneer
je zo die notulen van de Staten van Zee
land leest, komt de gedachten bij je op dat
er wel eens een verband zou kunnen zijn
met "zeeckere concussie gedaen in den
nacht tusschen den 6en ende 7en De-
cembris 1579 tot Weerde in den lande van
Zuytbevelandt". Het past er tenminste
weI zo ongeveer in, lijkt mij.