over boeken
191
Prins Willem V in de Statenzaal in 1786, de
wanden voorzien zijn van afbeeldingen
der zeeslagen tegen Spanje (alleen
tweemasters) opgenomen in de be
timmering. Mevrouw van Holthe merkte
ook op, dat de Sallieth wellicht zijn gravu
re maakte naar de inlichtingen, die
Coenraad Kaijser hem verschafte, maar
niet naar de werkelijke toestand. In ieder
geval kwam een totaal ander interieur tot
stand, lichter, hoger en met volledig
nieuw meubilair, alles in Lodewijk XVI
stijl, maar met behoud van de nu schoon
gemaakte wandtapijten. Interessant is
ook hetgeen de schrijfster vond omtrent
de zorg die men had om het complex te
gen brand te vrijwaren in de 18de eeuw
en voor de geleidelijke verbetering der
stookplaatsen.
Een bedroevend beeld wordt ons echter
gegeven van de 19de eeuw. Geldgebrek
enerzijds, maar ook onverschilligheid an
derzijds deden de toestand der gebou
wen steeds verder achteruit gaan. Bo
vendien werden enige onverantwoorde
bouwkundige ingrepen gepleegd, zoals
in 1839 de bouw van een concertzaal in de
vroegere ruimten van de Admiraliteit en
van een publieke tribune voor de Staten
zaal in 1852. Het verloren gaan der pro
vinciale autonomie wordt als een der oor
zaken geschetst van deze onverschillig
heid.
Sinds Dr. W.S. Unger in zijn boek "de
Monumenten van Middelburg" een uit
gebreid bouwhistorisch overzicht gaf van
de Abdijgebouwen, waarvoor hij als
laatste de in 1940 verloren archieven van
Rijk, Provincie en Gemeente had kunnen
besturen, leek het of verdere historische
naspeuringen voorgoed onmogelijk wa
ren geworden. In haar verhandeling "Drie
eeuwen Zeeuwse Statenzaal" heeft Me
vrouw van Holthe tot Echten evenwel
bewezen, dat dit een misvatting was. Zij
heeft de moeite genomen over deze lange
periode alle Statennotulen, leesbare en
vaak moeilijk leesbare, door te lezen en
daaruit met de grootste zorg en oplet
tendheid alle gegevens te putten, welke
voor haar beschrijving van drie eeuwen
statenzaal van belang waren. Het is een
voorbeeldig werk geworden, waarin alles
tot in de kleinste details is bestudeerd en
met vermelding der bronnen gestaafd. De
omvangrijke stof is daarbij op overzich
telijke wijze ingedeeld en op een prettige
wijze voor de lezer verteld.
Wanneer hieronder slechts enkele op
merkingen op volstrekt onbelangrijke
punten worden gemaakt worde daarmee
niets tekort gedaan aan de waardering
voor deze studie. Zo is het de schrijfster
blijkbaar niet opgevallen, dat de op af
beelding 4 weergegeven plattegrond van
de Statenzaal niet de toestand van 1869
kan weergeven maar van 1851 omdat in
het jaar daarop het aantal vensters van de
zaal van drie op vijf werd gebracht. Op
bladzijde 53 wordt verondersteld, dat met
de gemaakte stelling naast de torentrap
een bouwstelling naast de witte toren be
doeld zal zijn. Het lijkt aannemelijker hier
te denken aan de aangebouwdetraptoren
tegen de noordzijde van het Staten-
gebouw. Opgemerkt moge worden, dat
de Provincie in 1960 voor de aankleding
van het nieuwe Griffiegebouw een wand
tapijt uit de serie met de panter aankocht,
dat zeer verwant is met het tapijt met
jachttafereel, dat op de afbeeldingen 18
en 19 wordt weergegeven. Gedacht werd
zelfs, dat het uit hetzelfde atelier afkom
stig zou zijn.
Als conclusie mag gezegd worden, dat de
gedegen studie van Mevrouw van Holthe
ons een belangrijk stuk bouwgeschiede
nis van de Abdij heeft duidelijk gemaakt,
waar tevoren nog talrijke vraagtekens
moesten worden geplaatst.
d L.
ERINA MARIA DEP APE - MIJN EERSTE
LEVEN
opgetekend door Herman de Broek.
Fanoy Boeken, Middelburg 1979. f 24,50
De jonge maar zeer actieve uitgeverij Fa
noy Boeken uit Middelburg heeft haar af
deling boeken over Zeeland uitgebreid
met een werkje dat, als de voortekenen
niet bedriegen, spoedig uitverkocht zal
zijn. Ook zonder meer of minder uitvoeri
ge besprekingen hebben de liefhebbers
van Zelandica het al ontdekt.
De auteurs van dit boek zijn mij volslagen
onbekend en hebben bij mijn weten nog
niet eerder gepubliceerd. Een moeder
voelt, na een leven van meer ellende dan
geluk, de onontkoombare behoefte dit le
ven "van zich af te schrijven". Tijdens een
ziekte, enkele jaren geleden, tot wer
keloosheid gedoemd, is ze gaan noteren
wat ze meende te moeten vertellen en
uiteindelijk werd het haar zoon die de de
finitieve redactie aan het geheel gaf. Dat
moeder en zoon bij hun leven samen een
boek schrijven zal men in de litera
tuursgeschiedenis weinig aantreffen!
Literatuur is het trouwens ook niet ge
worden. Het verhaal mist elke pretentie in
die richting. De compositie is zonder raf
finement. De feiten worden genomen
zoals ze zich voordeden en vervolgens op
een rijtje gezet; van een omspelen van
karakters om ze te profileren is geen spra
ke. Bij de lectuur van dit boek moest ik