zeeuwen buiten zeeland: dr. ir. f. p. mesu 173 Pieter Jelles Troelstra zijn revolutie aan kondigde stapte Mesu na overleg met voorzitter Rengers in de trein in uniform naar Den Haag om te helpen de orde te handhaven. Kort daarop kreeg hij een aanbod in dienstte komen bij het Rijksbu reau voor Graan en Meel in Den Haag en dat op een voor die tijd voor een provin ciaalse verbluffend salaris. Alweer na overleg met Rengers, nam hij die Rijks- funktie aan en nam met weemoed, dat wel, afscheid van een Fries-Zeeuwse col lega als Ir. J. C. (Ko) Dorst en een bestuur van een Maatschappij, zoals hij het uit drukte, om je hoed voor af te nemen. Drenthe Over de Haagse tijd, begin 1919 aange vangen, kunnen we betrekkelijk kort zijn, omdat zij evenmin lang duurde, nog geen anderhalf jaar. Die werden gekenmerkt door een typisch naoorlogse problema tiek: eerst nog schaarste, stringente dis tributie maatregelen (het broodrantsoen werd tijdelijk verlaagd tot 310 gram en de samenstelling was kwalitatief slecht) tot overgang naar vrije handel en intrekking van alle maatregelen. Hij leerde er veel over de buitenlandse handel in granen, veevoeder en zaden, maar het bleef ten slotte liquidatie i.p.v. opbouwend werken zo ging Mesu in op een aanbod van de Direktie van de Landbouw om in Drenthe bij een nieuw Rivierenbureau, dat o.l.v. een Provinciaal Hoofdingenieur de wa terbeheersing moest verbeteren, als landbouwkundig ingenieur op te treden. In mei 1920 arriveerde hij in Drenthe om zijn eigenlijke levenswerk aan te vangen. Hij werd er afgehaald door Prof. Elema en dat zal heel veel lezers niets zeggen. Toch is dit een legendarische figuur en in veel Drentse boerderijen hing zijn portret aan de muur. Hij was Rijkslandbouwconsu- lent voor Drenthe en buitengewoon hoogleraar aan de Landbouwhogeschool te Wageningen. Ik heb nog college bij hem gelopen en examen bij hem gedaan. Hij moest weten waar je vandaan kwam en toen je Zeeuw bleek te zijn, zei hij: ,,Voor mijn vak niet veel te doen". Doch onvermijdelijk kwam je dan op het "kleiwoelen" op Walcheren. De prak tijkkennis van Elema, een vrij lange man met een rosse krulbaard en steeds een lang dun sigaartje tussen de lippen, was ongeëvenaard. Hij fietste 6 a 7.000 km per jaar door zijn ambtsgebied a 3 ct. per km. Elk jaar nam hij een nieuwe fiets van 100,-. En Mesu fietste vaak met hem mee en leerde in snel tempo agrarisch Drenthe, boerderijen en bewoners en af- wateringsproblematiek kennen. Het ging bij het nieuwe Rivierenbureau om ver betering van de treurige afwatering van Drenthe, om de ter zake te stellen eisen, om vragen of er en zo ja voor, tijdens of na de werken waterschappen moesten wor den opgericht, hoe de kosten over Rijk, Provincie en belanghebbenden diende te worden verdeeld, of er een classificatie van de gronden moest komen en welke. Over al dergelijke dingen bestond prak tisch nog geen literatuur en er moest der halve gepionerd worden. Het was te be grijpen dat de Prov. H.I.D. zijn ei niet best kwijt kon. Deze, Ir. de Jonge, was be sluiteloos en dat gaf ook veel verloop bij de Civielingenieurs. Mesu maakte kennis met Ir. Johan van Veen, die bij het Ri vierenbureau kwam werken, en er kwam een vriendschap tot stand. Dingen, zoals de wordingsgeschiedenis van Drenthe, hadden beider belangstelling; ze trokken samen op en men mag hier het begin zien van twee opzienbarende carrières, die zich naar het Deltaplan uiteindelijk zou den toebewegen. In het boekje over Jo han van Veen, uitgegeven door de vroegere Ver. van Landaanwinning (be richt nr. 12 1972) schreef Mesu dan ook een hoofdstuk "Ontmoeting in Drenthe" waarin hij beschrijft hoe intensief dit contact daar was en hoe toen Van Veen uit Suriname terugkwam in 1930 daarna het kontakt weer hersteld werd. Hij stelt Van Veen op één lijn met Lely. Weer sprak Mesu op talrijke boeren- vergaderingen; men was in 't algemeen nog zeer wantrouwend en zag op tegen hoge kosten. Mr. J. Linthorst Homan, de toenmalige Commissaris der Koningin in Drenthe, was zeer voor de werken ge porteerd en om een lang verhaal kort te maken tenslotte zijn er ondanks de be sluiteloosheid en de aarzelingen van het Rivierenbureau veel beekverbeteringen, kanaalwerken enz. tot stand gekomen. Een en ander werd sterk gestimuleerd door het feit dat de werkloosheid onder de veenarbeiders - sterk dalende turfprij zen, ruim 5000 werklozen alleen al in Emmen enorm opliep en de regering 8,— per week steun per werkloze veen arbeider gaf. Mesu leerde in Drenthe zijn vrouw ken nen; Jentje Steenbergen, die o.a. in Em men aan de huishoudcursus aan de Landbouwwinterschool les gaf. Zij woonde daar samen met een collega Mej. Dijkema in een hotelletje en toen Mesu er op een avond weer eens op be zoek was, sloegen de stoppen door. De kleine elektrische centrales waren in die tijd nog niet al te bedrijfszeker. De hotelier wilde kaarsen naar boven brengen, maar Mien Dijkema hoorde diens vrouw roe pen: „Juffrouw Dijkema is al naar bed en Juffr. Steenbergen heeft geen licht no dig." "En", noteerde Mesu vervolgens la- koniek, "zij had het bij het rechte eind. Nimmer is een storing zo welkom ge weest." En volgens ingewijden was Mevr. Elema het die een huwelijk had voorbe reid, althans voorzien. Die trouwerij vond op 9 mei 1923 in Zuidwolde plaats. Op Drentse wijze rookte de bruidegom uit een versierde Goudse pijp, welke trouw bewaard is gebleven. In 1922 werden door de Ministeries van Landbouw en Waterstaat tesamen het Rijksbureau voor Ontwatering opgericht. Mesu werd aan dit bureau met nog enige andere consulenten toegevoegd, stand plaats Zwolle, ambtsgebied de vier noor delijke provinciën. Daar ontwikkelde Mesu een werkkracht die hem bijna fataal werd. Het was een

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1979 | | pagina 5