zeeuwen buiten zeeland: dr. ir. f. p. mesu 175 mende en gewone zaak), maar in 1927 bleek Mesu teveel van zijn uithoudings vermogen te hebben gevergd. De sterke roker (pijp en sigaren) kreeg een keel-en longaandoening en werd een half jaar uitgerangeerd: absolute rust in Wezep in een gehuurd huisje. De Overijsselse Landbouwmij. schonk een radiotoestel onder voorwaarde dat hij na herstel 's avonds niet meer zou werken. In die pe riode stierf zijn moeder en werd tot zijn spijt de boerderij verkocht omdat zijn broer Kees geen lust had tot gezamenlijke exploitatie. Wieringermeer In rustiger tempo werd daarna doorge werkt, doch het was ook de tijd dat de dijk van de Wieringermeer afgesloten ging worden en de regering besloot dat na het droogmalen de 20.000 ha in cultuur ge bracht moest worden. Besloten werd dat een 3-tal landbouwingenieurs de leiding daarbij zouden krijgen t.w. Smeding voor het onderzoek, Mesu voor het in cultuur brengen en Roebroek voor de kolonisatie. Zo eindigde in april 1930 Mesu's Overijs selse tijd (bij het afscheid werd hij Officier Oranje Nassau) en begon de Wierin- germeerperiode die tot 1935 zou duren. Het is thans allemaal zo gemakkelijk ge zegd: eerst legden ze de Afsluitdijk en toen maakten ze de Wieringermeer droog. Vandaag lijkt het met de Ooster- schelde-afsluiting alsof we nergens voor staan. Toen was het helemaal, maar dan ook helemaal pionierswerk van de eerste orde. Het nieuwe drietal van de Wierin- germeerdirektie, Smeding, Mesu en Roebroek moest nog leren samenwerken. Tussen de eerste twee ging het goed. Roebroek, de latere D.G. van de Land bouw, echter was een gecompliceerd mens. Mesu prijst hem echter om zijn strikt onpartijdig optreden tijdens de ko lonisatie. In onze toen nog "verzuilde" maatschappij was de samenstelling van het nieuwe boerenbestand een heet han gijzer. Mesu besteedde zeer veel tijd, moeite en kosten aan het beproeven van machines en werktuigen. Ver over de gehele wereld tot uit Rusland toe werden literatuur en folders verzameld over grondbewer kingswerktuigen en machines. Zand gronden waren na het droogvallen vrij wel dïrekt goed begaanbaar en bewerk baar, maar de kleigronden bleven eerst blubber, waarin machines en werktuigen zelfs rupstrekkers plachten weg te zin ken. Uit alle delen van de wereld regende het offertes. Het antwoord was: „U kunt komen en leveren, maar: No cure, no pay". Men kocht het materiaal slechts als het aan de eisen voldeed, zo niet werd het aan de rand van de polder weer ter be schikking gesteld. Bij de rupsen werden tenslotte (een vinding van een arbeider uit Emmen) houten blokken kisten aan de klauwen gemonteerd, zodat deze trekkers a.h.w. op klompen liepen De Amerikaan se Caterpillar Company vond die oplos sing zo interessant dat ze een extra film ploeg voor opname zond. Op ander gebied, zoals het draineren, de den zich gelijkaardige ontwikkelingen voor en het Wieringermeerleven met zijn doorlopende stroom van buitenlandse bezoekers - ook Koningin Wilhelmina, Prinses Juliana en Prins Hendrik waren onder de bezoekers met daarop aan sluitend uitwisseling van gedachten en ervaringen heeft Mesu sterke impulsen gegeven. De grootschaligheid van het werk daar heeft de maat van zijn latere visie ongetwijfeld zeer begunstigd. Ondertussen woonde het gezin in Bergen N.H.: gelukkige jaren. Cultuurtechnische dienst Mesu verliet de Wieringermeer en werd in 1935 Direkteur van de nieuwe Cultuur technische Dienst. Het is met de oprich ting van die Dienst merkwaardig gegaan. Herweyer en Ter Brugge hebben die ge schiedenis opgedoken en beschreven. De eerste vertelde bij het 25-jarig jubileum van de C.T.D. De Dienst werd gesticht in het diepst van de crisis. Roebroek was Direkteur Gene raal van de Landbouw geworden. Het Rijksbureau voor Ontwatering was her haalde malen "doorgelicht", omdat men over de werking niet tevreden was. Fi nanciën, vertegenwoordigd door de toen zo geheten bezuinigingsinspekteur, wilde er vanaf. Herweyer kwalificeerde Roebroek's initiatief, om juist op een moment dat de bezuinigingswoede heerste, de C.T.D. van de grond te krijgen, als: "een prachtig staaltje van inter departementaal hogeschool rijden". Roebroek introduceerde het verzamel begrip "cultuurtechniek" voor ontwate ring, ontginning en ruilverkaveling. Voorgesteld werd 3 afzonderlijke com missies, t.w. die voor ontwatering, ont ginning en ruilverkaveling met tesamen 27 leden, 5 plv leden en 3 secretarissen op te heffen en er slechts 1 voor in de plaats te stellen, nl. een Centrale Cultuurtechni sche Commissie met nog 7 leden, 1 se cretaris en 1 adjunktsecretaris. Voorts om de Minister van Waterstaat het Rijksbu reau voor Ontwatering te laten opheffen en bij afzonderlijk Kon. Besluit van de Mi nister van Economische Zaken (waaron der Landbouw toen hoorde) een Cul tuurtechnische Dienst in te stellen. Dat alles lukte heel snel en Mesu werd direkteur van de nieuwe Dienst en bo vendien secretaris van de Centrale Cul tuurtechnische Commissie (C.C.C.), ad junktsecretaris werd Ir. A. J. Swart, die bij de Heide Mij o.l.v. van Leuzen het ruilver- kavelingswerk verrichtte. Als men nu vraagt, aldus Herweyer, of het begrip Cultuurtechniek toen een precies gege ven was dan blijkt dat allesbehalve het geval te zijn. Dr. Samkalden, nog Hoogle raar in het Agrarisch Recht in Wagenin- gen, betoogde in 1954, bij Mesu's af scheid, dat cultuurtechniek was datgene waarmee cultuurtechnici zich bezig hiel den. Van 1935 tot 1954 hebben - ik citeer weer Herweyer - Roebroek (als voorzitter van de Centrale Cultuurtechnische Advies commissie) en Mesu zonder onderbre king het roer in handen gehad. Men kan er gerust aan toevoegen vast in handen ge had. Men startte met 7 personeelsleden, in 1955 waren dat er 660, (1975: 907). Zij die de heerlijkheids des Konings meten aan de hoeveelheid onderdanen kunnen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1979 | | pagina 7