zeeuwen buiten zeeland: dr. ir. f. p. mesu 176 Mevrouw Mesu, geboren Jentje Steenbergen (Vlissin- gen 28 aug. 1899) die sprong in 20 jaren op het credit van Mesu schrijven. Bedroeg de ruilverkave lingsbegroting in 1935 157.000,- bij het zilveren jubileum in 1960 sprak men over 108 1/2 miljoen. Mesu bepleitte een gematigde methodiek en niet zozeer een alles op zijn kop zetten. Dit zou er toch van komen wegens de na de bevrijding noodzakelijke intensieve samenwerking met de Rijksdienst voor Landbouwherstel en de uitvoering van de noodwet Herverkaveling Walcheren en daaropvolgens na de ramp van 1 febr. 1953 - de wet Herverkaveling Noodge- bieden Zeeland. 2 dagen na de watersnoodramp in Zee land kwam Mesu samen met Ir. A. W. v.d. Plassche naar Goes. In het gesprek met zijn mensen in het bijzijn van Ir. J. D. Dorst was Mesu al in gedachten bezig het nood zakelijke herstel te combineren met het verbeteren van de afwatering van de geïnundeerde polders. Op die 2 febr. '53 werd eigenlijk al de basis gelegd voor de herverkaveling Zeeland. En uiteraard - in zijn visie - ook het afsluiten van de zeegaten in Z. W. Nederland. Mesu had die visie al; de lezer gelieve o.a. terug te denken aan zijn herinneringen over Johan van Veen. In 1951 schreef hij in "Natuur en Landschap" een artikel ge titeld: "Cultuurtechnische mogelijkheden in Zeeland". Daarin verdedigt hij o.a. het inkorten - of als U wilt- doortrekken van deze kustlijn wat aan inpolderingen bin nen die kustlijn nog ca. 100.000 ha land- winstzou kunnen opleveren. Dat was nog wat anders dan het huidige Friese plan D! Mesu werd in 1954 op uitnodiging van Minister Algera lid van de Deltacommis sie en in de daaropvolgende jaren heeft hij wel een kleine 100 lezingen over dat onderwerp door het ganse land bezorgd. Dat plan had zijn hart. Hij was reeds in 1953 benoemd tot Eredoctor aan de Landbouwhogeschool te Wageningen en Prof. Hellinga kenschetste hem toen als de "Grootmeester van de Cultuur techniek". Hellinga schetste hem daarbij niet alleen als de man van de verbetering van de landbouwkundige inrichting van het ou de land, doch hij wees ook op het feit dat het Mesu was die de voor 25 jaar nog niet bestaande samenwerking tussen 'Delft' en Wageningen deed groeien tot een waardevolle en uitnemende verstand houding, zodat de cultuurtechnici thans ook vele kleinere civieltechnische werk zaamheden tot hun taakuitoefening mo gen rekenen. In 1958 publiceerde Mesu in dit Tijdschrift (nr. 1) een artikel over de voor- en nadelen van afsluiting der Westerschelde. Con sequent in de lijn van het Deltaplan vroeg hij de aandacht voor een gezamenlijk Belgisch-Nederlandsche studie naar de mogelijkheid en wenselijkheid van af sluiting van de Westerschelde zover mo gelijk westwaarts, n.l. bij de mond, dus tussen Vlissingen en Breskens, met een dam voorzien van scheepvaart- en spui- sluizen. Hij voorzag enorme technische moeilijkheden, doch achtte die, gelet op de stand van onze waterbouw, overwin- baar en de huidige Oosterscheldeplan- nen geven hem gelijk. Hij realiseerde ook de gevaren van verzanding in Wielingen en Oostgat buitengaats de dam, doch zag de oplossing daarvoor in twee lange strekdammen met daarbinnen een door baggeren open te houden kunstmatige geul (vergelijk N.Waterweg). Na zijn pensionering in 1954 werd Mesu gevraagd door het Landbouwschap als voorzitter van een aparte commissie voor planologie en van de waterstaats commissie, tevens adviseur voor grond gebruiksaangelegenheden in de meest algemene zin. Dat idee van de secretaris van het Land bouwschap, Royackers, afkomstig en kwam tot stand tijdens een excursie van de Ned. Ver. v. Landaanwinning op een boot van Dordrecht naar Willemstad, waar Joh. van Veen een inleiding zou houden over het Deltaplan. De samen werking was voor beide partijen een schot in de roos. Mesu voelde zich er als een vis in het water. De planologie was nog vooral betrokken op het grote grond- beslag t.b.v. stadsuitbreidingen, wegen en havenaanleg (Rotterdam). Het ging om de strijd voor het behoud van goede landbouwgrond. Alle deuren gingen voor Mesu open. Zijn deskundigheid was on bestreden en zijn vitaliteit niet minder. Hij bleef tot zijn 80e (1969) en bleef dezelfde tijdens die zoveelste carrière. Doch het weggaan viel hem moeilijk. En hij was blij wanneer Rijkswaterstaat hem nadien nog in een of andere schadecommissie plaatste. Op het afscheid van het Landbouwschap sprak Ir. C. S. Knottnerus Mesu toe. Hij vermeldde dat Mesu er Rotterdam altijd op gewezen had de drinkwatervoorzie ning niet op de Bereplaatte concentreren, maar uit de Biesbosch te halen, zoals later inderdaad is geschied. Doch niet alleen het Landbouwschap had hem nodig. De Stichting Machinale Landbouw in Suriname met zijn 8000 ha rijstbouwtrok hem aan als adviseur. Daar kon hij samen met Prof. Eysvogel zijn kennis en ervaring uit de Wieringermeer inbrengen. En bij Waterstaat wilde men nog profiteren van zijn grote kennis inza ke de hydrologie rondom grote tunnel- en sluiswerken in aanbouw. De mens Mesu was, zoals ik hem heb ontmoet, eigenlijk een ontwapenend mens. Mijn kennis dateert van na 1945. Ik weet niet zeker hoe de jongere Mesu destijds over kwam, maar ook zijn personeel spreekt over hem als een goed en beminnelijk mens. ledereen kon bij hem binnenlopen en zo zijn klachten of moeilijkheden kwijt; ook b.v. in droeve familieomstandigheden. Na zijn pensioen deelde hij jaar voor jaar vrachten bloemen uit zijn moestuin uit o.a. op het secretariaat van de C.D. Hij was zuinig, ook wat zijn Dienst betreft, en op bevordering kon men wel moeten wachten, ook na een prettig onderhoud. Hij bleef die Dienst die zo groeide be scheiden zien, soms misschien te be-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1979 | | pagina 8