wouter de smidt 217 daad en elk bewijs van liefde werkt mee aan de vereniging", zei ik hierboven. Zijn gehele houding, ook die van zijn volge lingen, al zijn arbeid ten dienste van zijn gemeenteleden, getuigden daarvan. Geen afwijzing, noch veroordeling van anderer gedrag, geen aandrang of dwang tot toetreding: slechts het uitnodigende gebaar daartoe tot ieder, door zichzelf en zijn bezittingen, zijn werkkracht en zijn tijd ter beschikking te stellen, tekenden die houding. Tweestrijd Dat ging zover dat hij in twee mij bekende gevallen iets deed dat strikt genomen niet in de lijn zijner handelingen lag. Het klinkt onwaarschijnlijk. De Smidt steunde elders financieel het bijzonder onderwijs. Dat hij daarvan een voorstander was ligt in de lijn van zijn overtuiging. Toen hem in Cadzand om steun gevraagd werd tot oprichting van een bijzondere school, weigerde hij met grote beslist heid. Een verhoogde spanning tussen de onderscheiden bevolkingsgroepen wen ste hij niet te veroorzaken. En hij koos daarmede voor de weg die hij principieel niet gaan kon. Het Chassidische "me chanisme" was in werking getreden, en hij koos. Een tweede voorval: de vlastrekkers. Het was op een zomeravond dat de Smidt te praten stond voor de rijwielzaak van zijn zoon. Met een paar vriendjes, allen zo'n jaar of 10, 12, stond ik erbij. Daar kwam plotseling een enorm lawaai op zetten aan het eind van de straat. Een 10 tot 12-tal mannen kwam op ons toegelo pen, achtervolgd door een ongeveer even groot aantal met stokken en knuppels gewapende Cadzandse landarbeiders. De eerste groep bestond uit Belgen, vlas trekkers. Als een Belgische vlaskoper een veld met vlas gekocht had, bracht hij zijn arbeiders mee om dit "te trekken" en te bundelen. Indien noodzakelijk, overnachtten deze Belgen in de schuur van de verkoper om na de verrichte arbeid weer naar een an der veld te gaan. Waarschijnlijk waren de Cadzandse ar beiders ontevreden over de hun ontno men arbeid, waardoor zij de Belgen eens op een pak slaag wilden tracteren. Met groot geschreeuw kwamen de ver volgden en de vervolgers op ons af. Daar maakte opeens een oud mannetje, een Belg, zich los uit detroep, stormde op de Smidt af, liet zich op zijn knieën vallen en met gevouwen handen smeekte hij: „Oh, meneere, meneere, ëlp me toch!" De Smidt was doodsbleek geworden. Wij drukten ons angstig tegen de muur. Wat zou gemakkelijker voor de Smidt geweest zijn dan de deur achter zich te openen, de Belg binnen te laten, de deur te sluiten en ervoor te gaan staan? Hij aarzelde, hij deed niets. De Belg wilde geen tijd verlie zen, hij rende weg. In enkele seconden speelde zich dit af. Of de Belgen verder veel of weinig slaag gekregen hebben doet hier niets terzake. Waarom weigerde de Smidt iedere hulp aan een in nood verkerend mens? Ik heb deze weigering enige tijd niet goed kun nen begrijpen. Later ben ik er anders over gaan denken. Zou hij gedaan hebben wat voor de hand lag, dan zou hij de volgende dag, maar misschien reeds op hetzelfde ogenblik, door de Cadzandse arbeiders ter verant woording geroepen zijn, en wellicht meer dan dat. Het Chassidische "mechanisme" was weer in werking gesteld, en hij koos. Het was de tragiek van de Smidt een plaats te hebben gekozen waarin hij met zichzelf te strijden had. Zoals ieder mens dat weliswaar heeft te doen, maar op de ene plaats is de kans daarop groter dan op de andere. De Smidt had een bijzondere kwetsbare plaats gekozen en ik meen dat hij zich daarvan bewust was. Maar ik stel er ook tegenover, dat hij een plaats ge vonden had waar zijn gaven tot hun recht konden komen en wel door de bijzondere constellatie die hij in zijn woonplaats vond. Bij mijn weten heeft hij in Zuidzan- de nooit één volgeling gehad en of hij er wel eens gepreekt heeft, weet ik niet, maar betwijfel ik ten zeerste. De Smidt's rechtstreekse invloed De Smidt was een bedienaar van het woord, van het woord zonder en met een hoofdletter. De taalverrijking die hij aan bracht, de taaihantering die hij bewerk stelligde, de ontwikkeling die hij mede daardoor bevorderde zijn voor velen waardevol gebleken. Een voorbeeld. Het was op maandag 7 juli 1902 om kwart voor twaalf, dat ik, thuisgekomen uit de school, aan een metselaar die in de gang van mijn ouder lijk huis op zijn knieën een karweitje deed, zei: „Kiek's, van L.", „ghistr'n wier ik tien jaar en di' kreeg ik." En ik toonde een psalm- en gezangbundeltje en een zilve ren horloge. Van L. keek op en prompt kwam het antwoord: „Ah, m'n joeng:n, da's dan iets voor de tijd en voor de eeuwigheid." Een simpel voorval, nog nauwelijks toen door mij begrepen en toch vastgehouden tot het mij bij dit schrijven boven kwam. Van L. was een volgeling van de Smidt. Wie geeft zo'n antwoord adrem? Wie het kostelijke boek van Bertus Aafjes kent: "Morgen bloeien de abrikozen", zal inzien hoe ook

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1979 | | pagina 13