de waarde van wat aarde
222
staat "werken" slechts toe indien de ar
cheologische waarde hierdoor niet wordt
aangetast. Bovendien is voor dergelijke
werken een aanlegvergunning vereist. Zo
voor een onlangs door de eigenaar ge
wenste afgraving. Na een aanvankelijk
geweigerde vergunning; na hiertegen
door de eigenaar aangetekend AROB-be-
zwaar; en na honorering van dit bezwaar,
tekende de 'Stichting tot instandhouding
van objecten van culturele waarde in de
provincie Zeeland' hiertegen beroep aan
bij de Raad van State. Een soortgelijk be
zwaar werd aangetekend, nu door dezelf
de stichting èn de 'Stichting Zeeuws
coördinatieorgaan voor natuur-, land-
schaps- en milieubescherming' tegen de
verleende ontgrondings-vergunning.
Op verzoek van laatst genoemde stichting
verzamelden wij in een notitie enkele ge
gevens over Schellach, als een poging de
waarde van de kerkhofheuvel te bepalen.
Het volgende is een uitwerking van deze
nota.
ENKELE HISTORISCHE GEGEVENS
Op 4 september van dit jaar bestond
Schellach tenminste 705 jaar. De tot dus
verre bekende vroegste vermelding van
de plaatsnaam Schellach komt namelijk
voor in een oorkonde van 4 september
1274. Hierin is sprake van de parochie
"Schelach" (3). Nu zou men deze con
statering kunnen uitleggen als de ver-
Het voormalige kerkhof, gezien vanuit het oosten.
zuchting om een gemiste kans, zowel in
1974 als thans, op een passende viering
ter gelegenheid van het bereiken van de
ze mijlpaal. Om verschillende redenen
zou een dergelijke herdenking misschien
toch ietwat misplaatst zijn. Doorslag
gevend hierbij is wel het besef dat de lan
ge geschiedenis van Schellach geheel en
al in het teken staat van de gemiste kan
sen, juister: van de begrensde mogelijk
heden. Het verhaal van Schellach, even
als dat van bijvoorbeeld Hoogelande, Ma-
riekerke, Sinoutskerke en Eversdijk, is het
verhaal van de begrensde mogelijkhe
den. Hierover aanstonds meer.
Sinds de eerste vermelding in 1274 ont
moet men de naam Schellach in een
groot aantal spellingsvarianten. Het
eerste lid zou een persoonsnaam bevat
ten; het levert minder etymologische
problemen op dan het tweede. Dit deel
van het toponiem kan volgens de één (4)
zoveel betekenen als: moerassige weide,
volgens de ander (5) misschien: bos.
Opvallend is de wijze waarop P. L. Tack, uit
eigen aanschouwing bekend met de
(vooroorlogse) situatie ter plaatse, deze
in het geding brengt. Hij geeft als beteke
nis: "de lage, moerassige weidegrond
van Scel". Voor deze naamsverklaring
pleit zijns inziens de plaatselijke situatie:
"laaggelegen weidegronden, die 's win
ters veelal onder water staan. Er bevindt
zich weinig bouwland; het overgroote
(Foto: auteur)
deel is zompige weide" (6).
Zowel Tack alsook Van der Aa (7), de
laatste waarschijnlijk zich baserend op
Ermerins, wijzen er op dat volgens de
overloper van de Walcherse Oostwate
ring van 1559 één van de onderdelen van
de heerlijkheid Schellach de naam Oud-
Schellach droeg. Ook latere overlopers
vermelden deze naam. Zo wordt in de
overloper van 1672 het derde blok in
Schellach als volgt aangeduid: "Den
Block daar Jan Michiels Knorre ende Cor
nells Leijnsse Rijck plachttewoonen ende
nu Adriaen Andriesse inne woont, begin
nende van noorden inne aende wegh die
loopt noord, zuijd ende oost, ende oudt
Schellach west" (8).
Het is vooralsnog onduidelijk op welke
(voormalige) bewoningseenheid deze
naam betrekking heeft. Ze kan moeilijk
gehecht zijn aan de thans nog bestaande
"kern" Schellach, aangezien deze pas né
1559 werd verwoest. Volgens Tack ge
beurde dit tijdens de tachtigjarige oorlog
(9), volgens Ermerins, op wie Van der Aa
zich blijkbaar wederom baseert, meer be
paald in de periode 1572-1574 (10). Bij
deze verwoesting moesten vooral de
Schellachsekerken molen hetontgelden.
Het aantal huizen in de kern Schellach, en
de ontwikkeling van het aantal, laat zich
hier moeilijk reconstrueren. Ermerins
noemt voor het gehele ambacht: 15 hui
zen in 1580,18 in 1597,19 in 1598 en 20 in
1642 (11); Van der Aa: 15 in 1847 (12).
a. de kerk en het kerkhof
Van der Aa weet te melden dat in de tijd
van Smallegange nog muurresten, ge
welven en een gedeelte van de toren
herinneren aan de verwoeste kerk (13).
Inderdaad bevat Smallegange's kroniek
van 1696 een afbeelding van de kerkruïne.
De auteur noemt voorts het kerkhof met
"seer schoone dreven heerlijk beplant"
(14). In 1758 werden de "Fondamenten
der Kerk, die 16 Roeden gronds in 't
vierkant bevattede", uitgegraven,
waarbij men "onder de puinhoopen de
Klok, welk ten deele vergaan was gevon
den heeft, zoo wel als eenige oude Munt
speciën" (15).
Wanneer J. C. de Man in 1887 de situatie
ter plaatse beschrijft, gebeurt dit als
volgt: "thans kan men u slechts de be
graafplaats aanwijzen; deze is thans
bouwland, was vroeger aangenaam met
boomen beplant, en is dus vaak omge
ploegd; een enkele maal vindt men nog
eens een oud muntje, doch hoogstens uit