wouter de smidt 209 achterstand samenhing metde al dan niet aanwezige welvaart der bevolking. Het is mij helaas niet mogelijk dit te doen door gebrek aan informaties. Het is mij bekend dat de inkomsten der landarbeiders, bij wie de ongeletterdheid opvallend was, duidelijk aan de lage kant waren, en dat nog wel ondanks de nevenverdiensten van hun vrouwen en hun kinderen. Maar hoeveel aan deze inkomsten toegevoegd werd aan goederen in natura is mij onbe kend. Datze werden toegevoegd ontmoet geen twijfel, maar over de mate der ver strekking heb ik geen oordeel. Men zegt wel dat er armoede geleden werd. Wil men dit trachten te bevestigen of proberen dit te ontkennen, dan dient men eerst aan te geven wat men onder armoede verstaat. Armoede zoals die voorkwam in de achterbuurten van Am sterdam en Rotterdam was er in Cadzand niet en ze was er op verre na nietzoals die tot op de dag van vandaag aangetroffen wordt in Afrika en Zuid-Amerika. Er was in Cadzand geen honger en nog minder on dervoeding. Er was bescherming in kle ding en beschutting in behuizing. Maar er was wel bij een deel van de bevolking een doorlopend tekort aan iets - en dat iets was van onderscheiden aard - dat net boven het eerst nodige uitging. De ont volking door de trek naar Amerika zegt in dezen alles. Want Grand Rapids en Ro chester waren dagelijks te horen woor den. Ze lagen omstreeks 1900 veel verder weg dan nu en vertrek daarheen beteken de voor hen die het aanging, een nimmer weerzien. Een in ieder opzicht respectabel werk man, vader van vier kinderen met wie ik school ging, gaf in mijn bijzijn in kleine kring te kennen: „We hebben geen ge brek, maar dat we in de winter onze kinde ren moeten toedekken met aardappelzak ken is toch niet goed." En dat moeders een dag of drie na haar bevalling reeds weer het veld ingingen, is geen verzinsel. Maar nogmaals: wat ik weet is te weinig om een algemeen misprijzend oordeel uit te spreken; de tegenwerping als veront schuldiging dat voor de boerenstand de jaren negentig eerder magere dan vette jaren waren geeft mij echter ook een niet- bevredigende genoegdoening. Het culturele aspect van de Cadzandse bevolking. Het was jammer indertijd te moeten zien dat de beplantingen der Cadzandse dijken met hun 2 tot 3-rijige wilgen- en popu lierentronken door ouderdom verdwenen en niet vervangen werden door een nieuwe aanplant. ,,Het werd te duur", zo heb ik wel gehoord. De waardering van het landschapsschoon bleek lager te zijn dan die van het geld waarmee deze schoonheid moest in stand gehouden worden. Dit voorbeeld moge dienen als toelichting op wat ik onder cultuur versta. Dit begrip omschrijf ik als de beantwoor ding van de beleving van de tastbare en de niet-tastbare werkelijkheid. Een beantwoording, want reeds bij de eerste ontmoeting van iedere dag hoort men al om: mooi weer vandaag, of iets van de zelfde aard. De belevenis van de wer kelijkheid roept een antwoord op, de na tuur als werkelijkheid daagt daartoe uit. En aan de eerste maaltijd van iedere dag gaat bij velen een ogenblik van stil-zijn vooraf, dat een antwoord is op een ande re werkelijkheid, voor die velen even wer kelijk als de tastbare, echter niet tastbaar maar wel voelbaar. De belevingen zijn van persoon tot per soon en van bevolkingsgroep tot bevol kingsgroep verschillend en met de ant woorden daarop is het evenzo gesteld. Maar bij alle verschil is er ook een mate van overeenstemming. Zo noemt de een de autowegen door de Veluwe een aan tasting of een misvorming van het land schap en de ander spreekt van een waar devolle bijdrage tot de cultuur. Velen gaan naar Brugge om van de rijkdom aan schoonheid van die stad te genieten, an deren hebben geen of weinig waardering voor het behoud daarvan door de Brugse overheid en gaan erheen tot bezichtiging der winkels of die van de verrichtingen van de voetballers ter plaatse. De pasgeborene heeft slechts instinctieve levensnormen. Zijn ontwikkeling ver schaft hem de mogelijkheid tot een keuze van vormgeving. En aangezien hij enig is in zijn soort is dat steeds een eigen vorm geving. Maar die eigen vormen lijken toch, algemeen gezien, op de normen die zijn omgeving hem heeft aangeleerd. Iedere Zeeuw is een Zeeuw, iedere Zeeuw is ook een bijzondere Zeeuw, leder kind volgt in zijn gedrag - ook dat is een vormgeving - dat van zijn ouders. Met tegenzin niet zelden, met graagte eveneens. Eten als je honger hebt en sla pen als je daaraan behoefte hebt, zijn niet in overeenstemming met de eet- en slaapgewoonten die de ouders hebben. En daarmee begint de culturele ontwik keling, die altijd een culturele strijd bete kent. Cultuur tegenover natuur. Maar men spreekt liever van culturele vorming, maar dat is dan toch meestentijds een ver-vorming van de natuur. Ook het ploegpaard onderging die vorming, evenals de kamerplant. Meestentijds, niet altijd. Want zo groot en sterk te willen zijn als vader, zo te zorgen als moeder zijn wensen die niet tegen natuurlijk zijn. De leefgewoonten die het kind, al dan niet tegenstribbelend of met graagte over neemt, maken deel uit van een breder leefpatroon dat deze ouders volgen en dat het cultuurpatroon is van de bevol kingsgroep waartoe zij behoren. Ouder geworden volgt de jonge mens in zijn le venswijze het milieu waarin hij is opge groeid, of hij gaat een andere weg, hetzij, zoals dat heet, omhoog hetzij omlaag. Een keuze dus. Een keuze die een uitstra ling is naar alle zijden. In de taal, de kle ding, de behuizing, de eet- en drink gewoonten, het gemeenschapsleven, het vermaak, de vrije tijdsbesteding, het na tuurbehoud zowel als de verwaarlozing daarvan, de verfraaiing van huis en hof, en in nog vee! meer, ziet men de tekenen van die keuze. Als in de eenmaal gedane keuze geen verandering aangebracht wordt, treedt verstarring op, die in een steeds veran derende werkelijkheid elders, opvallend is. In de tijd die mij voor ogen staat - ik her haal ten overvloede: zo omstreeks 1900- was er sprake van verstarring in de ge meente die ik tot woonplaats had. En zo doende waag ik het te spreken van een cultuurarme gemeente. Toen ik in Middelburg op school was, hoorde ik daar menigmaal als het de be doeling was iets onregelmatigs aan te duiden: zoals de huizen in Cadzand! Die

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1979 | | pagina 5