Een goed Nieuwjaar wouter de smidt was een opmerkelijke groep van mensen zoals men die in alle plaatsen langs de Nederlandse kust aantreffen kan. Vrijer, onafhankelijker, slagvaardig in woord en daad, voor niets en niemand bang, ruwer soms, ongemakkelijk als men hen te na kwam, maar goedhartig ook als men het goede woord en de juiste toon te vinden wist. Was het de invloed van de zee, die hen anders gekleed deed gaan en op hun zeden en gewoonten een eigen stempel drukte? Hun verhouding tot het Ge meentelijke en Kerkelijke leven was uiterst zwak te noemen. Er was "ontzag" voor de "duneknikkers" zoals de andere gemeentenaren, inzon derheid de dorpelingen, hen noemden. En dat woord zegt genoeg over de afstand die hen van diezelfde gemeentenaren scheidde. Overigens was er ook eerder minachting dan "ontzag" van de duinbe woners voor de dorpelingen. Met deze enkele lijnen dienden de ge meentelijke verhoudingen en houdingen getekend te worden. Want aanstonds is nodig het leven en het werk van Wouter de Smidt tegen een achtergrond te plaat sen. Die achtergrond dient nog iets scherper te worden aangezet. De kerk. Als des zondags het grote kerkgebouw bijkans geheel gevuld was, hetgeen toentertijd voortkwam uit een getrouw kerkbezoek zowel uit gewoonte als uit be hoefte, zat de gegoede boerenstand en zijn in ruste levende familie als hofdig- nitarissen ter bescherming van troon en kroon in een wijde boog geschaard rond het spreekgestoelte. Daarachter, even eens in een wijde omtrek zat de burgerij en zoals in schouwburg en concertzaal zaten op de voorste en beste plaatsen zij die daarvoor een geldelijke bijdrage le verden naar rang en stand volgens een regeling die door de kerkvoogden was vastgesteld. Helemaal achteraan bevon den zich de zg. vrije banken. De naam zegt het: voor deze banken was geen plaat- sengeld verschuldigd. De zitplaatsen werden dan ook ingenomen door hen die het moeilijk betalen konden: de landar beiders en hun vrouwen. Hier lag een tegenstelling die moeilijk te verantwoorden was. Dit immers stond in volstrekte tegenstelling tot hetgeen iede re zondag van de kansel verkondigd werd. Deze tegenstrijdigheid werd nog versterkt door de omstandigheid dat de toehoorders op deze vrije banken niet tot enig kerkelijk ambt werden toegelaten. Men kan de vraag stellen of dit uit min achting voortkwam. Ik meen van niet al zijn me de uitdrukkingen: „soorte bi soorte" en „ieder op z'n eigh:n plekke", niet onbekend. Maar opzettelijke achter stelling lag aan deze instelling naar ik aanneem niet ten grondslag. Was het dan domheid? Ook daarop past een ontkennend antwoord. Zo dom was men niet, allerminst, al getuigde het ook niet van een scherpe doordenking van de samenhang tussen leer en leven. Want dat het kwaad bloed zette bij hen die dit verdragen moesten was niet moeilijk te doorzien en dat dit uiteindelijk gevolgen zou kunnen hebben lag voor de hand. Men moet aannemen dat enkelen het ook weieens in hun overwegingen hebben betrokken - zij het dan te zelden en te weinig ernstig. De predikant in de eerste plaats. Wat aan deze instelling ten grond slag lag was voor haar of hem die hiervan enige afstand nemen kon, een duidelijke zaak. Wat door ouders en voorouders was ingesteld en geworden was tot een "ge bruik", dat werd niet betrokken in zijn overdenking, zelfs niet opgemerkt of aangevoeld. Aan een "gebruik" werd niet getornd en wie het waagde daarop zelfs maar vragend in te gaan werd onmiddel lijk teruggewezen. Ook zelfs dan als het "gebruik" sneed in eigen vlees. De Ame rikaanse psycholoog James drukte het eenmaal treffend uit:Habit is not second nature, habit is ten times nature", ge woonte is niet tweede natuur, gewoonte is tienmaal sterker dan natuur. Zo was het omstreeks 1900. Hoe het een kwarteeuw tevoren was, is mij ten aan zien van mijn geboorteplaats slechts bij enige overlevering bekend. En die over levering spreekt niet van een rooskleuri ger beeld. 1876 Terug bij dit jaartal. Wouter de Smidt vestigde zich in Cadzand. Uit de vele kleine gebeurtenissen en op merkelijke bijzonderheden met betrek king tot deze man, die mij persoonlijk sterk aanspreken en die - ik weet dit na raadpleging - voor de gemeenteleden van de Smidt van grote waarde zijn, moet ik een keuze doen. De moeilijkheid daarbij is de beantwoording van twee vragen en wel die naar de betrouwbaarheid en die naar de belangrijkheid. Die over de be langrijkheid blijft. Voor de betrouwbaar heid sta ik in, twijfel daaraan wordt uit drukkelijk vermeld. De Smidt als prediker. Een van de grote bezwaren die de Her vormde Gemeente tegen het optreden van de Smidt had, was dat hij preekte zonder predikant te zijn. Ook, dat hij zo geheel anders preekte dan men gewoon was te horen. Hij las een hoofdstuk, koos een tekst en dan begon hij in de eenvoudigetaal die hij van zijn ouders geleerd had en die ook de hunne was, hen toe te spreken. Hij greep de mensen onmiddellijk door die taal en door de wijze waarop hij hen meevoerde naar hun dagelijkse leven, naar hun ar beid, naar hun bedrijf, naar het gunstige of ongunstige weer, kortom naar iets wat hen dagelijk bezighield. Daarmee stond hij tussen hen in, niet prekend vanaf een hoge stoel, maar sprekend en hen mee voerend naar hun woning, hun erf, hun land en van daaruit, indringend door woord en beeld, hen leidend naar de denkbeelden die hij aan alles wilde over brengen. Ademloos luisterde men naar deze getuigende en overtuigende man die als eerste onder hen hun wat te zeg gen had. Een volksredenaar waartegen de plaatselijke predikant, althans voor het gehoor van de Smidt, zo moeilijk con curreren kon. Want weliswaar poogde ook die zijn gehoor tegemoet te komen door zich te verplaatsen in het leven van iedere dag, maar hoe ver stond hij dik wijls niet van velen af? „D'n doomnie ei netjes gepreekt," heb ik wel gehoord. Ook wel: „dadaotie wel an-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1979 | | pagina 7