wouter de smidt
213
Terug naar het huisbezoek.
In ieder geval is het in mijn oog belangrijk
te vermelden dat er één groep van de
bevolking was, die zijn bijzondere be
langstelling had: de duinbewoners. Men
zou dit niet verwachten: zij immers had
den de minste kerkelijke belangstelling en
zij ook leken het minst toegankelijk voor
een ernstig gesprek, dat bij de Smidt toch
altijd uiteindelijk in de bedoeling lag.
Ook bij dat bezoek volgde hij zijn eigen,
zeer persoonlijke, methode. Eerst met
enige argwaan ontvangen, volgde al
gauw een eerste toenadering. Deze man
kon meepraten over hun dagelijkse leven,
hun arbeid, hun zorgen. De landarbeid
was hem bekend, de zee en de zeewering
kende hij sedertzijn vroegste jeugd. En de
taal die hij sprak was de hunne. Toch wel
heel anders dan die dorpsdominee die
ook wel eens kwam, maar het bij één be
zoekje liet en dat was eigenlijk al één te
veel. De Smidt bleek een der hunnen, wat
nog duidelijker sprak toen bleek dat hij
tenvolle bereid was hen met raad en daad
bij te staan.
Daaruit ontstonden samenkomsten bij
een hunner in de duinen. Er werd een
kring gevormd. Daarin werden de ge
sprekken ernstiger. De Smidt las wat,
stelde vragen, riep vragen op en zo vond
hij daar een steeds aandachtiger en aan
hankelijker gehoor. Het verhaal gaat- en
ik twijfel niet aan de waarheid daarvan,
ook omdat de naam van wie het aanging
mij bekend is - dat een dezer duinbewo
ners die een winkel had, waarin alcohol
verkocht werd, toetrad tot de Smidt's
Gemeente en toen zijn drankvoorraad
eigener beweging vernietigde.
Zijn zoon vertelde mij: dikwijls ben ik 's
avonds met mijn vader meegeweest. De
stormlantaarn moesten we bij ons heb
ben. En langs ongebaande wegen trokken
we tot in de uithoeken "van d'n dune" om
daar dikwijls in het donker zoekend naar
de weg, de mensen te bezoeken.
Ik noemde de Smidt een volksredenaar. Ik
schroom niet hem ook een volksonder
wijzer en een volksopvoeder te noemen.
Hij evangeliseerde, maar hij gaf deze
mensen ook allerhand inzicht wat niet
weinig bijdroeg tot hun ontwikkeling. Hij,
en hij in de eerste plaats, had het woord,
maar ook zij kregen het woord en namen
dat, in het begin aarzelend, later meer
vrijmoedig. Er werd gelezen en gebeden,
maar er werd ook veel gepraat, gepraat
vanuit hun eenvoudige, niet zelden pri
mitieve, gedachten en gevoelens, maar
steeds werden zij gevoerd naar een hoger
plan hetgeen des te gemakkelijker was
door hun belangstelling en hun waarde
ring voor deze man van wie zij bemerkten
dat hij hun zoveel te zeggen en te bieden
had.
Zij kwamen ook naar het dorp, naar de
samenkomsten in het evangelisatie-lo
kaal van de Smidt.
Wat zij daar zagen, reeds bij het bin
nenkomen, was iets ongekends, iets wat
hen opnieuw greep en stil deed staan.
Men zat in dat lokaal niet gescheiden van
elkaar naar rang en stand of financieel
bezit, maarverenigd als één grote familie.
En dat laatste bleek nader door de be
groeting: broeders en zusters. Dat leek
wat overdreven, maar de wijze waarop
men met elkaar omging liet geen twijfel
over de ware bedoelingen. Want ook de
nieuwelingen werden onmiddellijk als
zodanig opgenomen.
Dan was er een tweede verschijnsel dat
niet minder de aandacht trok. De duinbe
woners en landarbeiders kwamen er in
hun eenvoudige kleding zonder enige
versiering als gevolg van de beperkte in
komsten die zij genoten. Maar de aanwe
zigen waaronder ook de gegoede
boerenfamilies droegen dezelfde sobere
kledij. De zijden schorten waren afgelegd,
de kanten mutsen waren vervangen door
een eenvoudiger en vooral goedkoper
tooisel en alle zilveren en gouden siera
den waren opgeborgen. Ook in dit opzicht
was er geen verschil.
Was het een wonder dat het aantal volge
lingen groeide?
Nog een voorbeeld van de eenheid door
gelijkheid.
Ik sla verscheidene jaren over. De Smidt's
activiteiten namen toe. Des zomers kwam
men één dag samen, veelal in Nieuwvliet.
Daar ontmoette men ook de geloofsge
noten uit andere gemeenten. In de
openlucht of in een grote tent werd men
toegesproken, er werd gebeden en er
werd gezongen, veel gezongen vnl. de zg.
Sankey-liederen.
Het meegebrachte brood werd gedeeld
en inzonderheid daardoor werd de ver
bondenheid versterkt.
Dat gebeurde ook als de Smidt in zijn tuin
een grote tent liet plaatsen en daarin ge
durende een week en elke dag ieder uit
nodigde daarheen te komen. Of in zijn
tuin de kool en de andijvie het moesten
ontgelden, was zelfs geen vraag die hij
zich stelde. Er ontstond een nieuw woord
in Cadzand: conferentie. Met verbazing,
ook met pijn en zelfs met boosheid keken
de dorpelingen toe en gaven van hun ge
voelens blijk overeenkomstig de wijze
hoe ze één en ander meenden te moeten
beoordelen.
Dat de Smidt voor ogen stond het leven
zijner gemeentenar'en te moeten richten
naar het voorbeeld der eerste christen
gemeenten was duidelijk.
Verzet.
Was er dan, gezien de tegenstelling tus
sen de Smidt's gemeente en die van de
"grote" kerk, nimmer sprake van enig
openlijk verzet? Heel weinig, is daarop het
antwoord. Maar eens maakte ik mee, dat
toen de volgelingen zich voor de deur van
zijn huis en tevens voor die van het mijne,
opmaakten om op twee boerenwagens
naar Nieuwvliet te vertrekken ter viering
van het zomerfeest, er door de omstan
ders duidelijk hoorbaar voor de feestgan
gers allerhand spottende opmerkingen
gemaakt werden over de "kermis" die in
Nieuwvliet te wachten stond. De Smidt
die het vertrek regelde hoorde ook alles.
Toen de wagens vertrokken waren, de
Smidt zou in zijn eigen koetsje volgen,
groette hij de omstanders even vriende
lijk als altijd met zijn bekende groet:
Zeeg:n!
Men kreeg geen vat op deze man en dat
was wellicht nog wel het meest hinderlij
ke. Had hij maar eens iets terug gezegd!
Op mijn vraag aan de Smidt junior of hij
wist van enige woordenwisseling of ruzie
die zijn vader ooit gehad had, zei deze dan
ook: daarvan heb ik nooit iets gemerkt.
Dat neemt niet weg, dat er vrij veel over
hem gesproken werd en dan zelden in
gunstige zin. De Smidt gaf daartoe ook
wel aanleiding getuige het volgende:
Het was oudejaarsavond. In de "grote"
kerk was er een dienst ter afsluiting van
het jaar. Die begon om 7 uur. Ik woonde
die bij, hoewel nog altijd schoolkind. De
preek was een poging tot bezinning door
een opsomming van het leed dat in het
voorbije jaar ondervonden was en het
was ook een poging voor te houden wat
in het nieuwe jaar zo al niet gebeuren kon.
Het traditionele gezang: Uren, dagen,
maanden, jaren, werd op de meest inge
togen, plechtstatige en sombere wijze ge
zongen, ongetwijfeld mede veroorzaakt
door het veelzeggende, niettemin tegen
strijdige der laatste twee regels: Al het
heden wordt verleden, Schoon 't ons
toegerekend blijft.