dialect in goud 11 de taal bijeenvoegen". Hiervoor kregen wij reeds de volle medewerking van: a. Oudheidkundige vereeniging „De Vier Ambachten", Hulst, b. Oudheidkundige Kring „Schouwen", Zierikzee, c. Oudheidkundige Kring „De Bevelanden", Goes. II. Publicatie van de gevonden schatten door het stichten van een eigen wetenschappelijk orgaan, dat leden en donateurs gratis zal uitgereikt worden. III. Het verzamelen van een „Zeeuwsch Woordenboek". IV. Uitgave mogelijk te maken van gescrhiften, beschrijvende het Zeeuwsche Volksleven van Toen en Nu". Verder merken de heeren nog op, dat de vereniging gebaseerd is op zuiver weten schappelijke gronden en zich de mede werking hebben verzekerd van taalvor sers als prof. Van Ginneken, prof. Baader, dr. P. Mertens, Utrecht, en J. Dek. Met dr. Mertens wordt drs. P. J. Meertens be doeld. Besloten wordt met de hoop, „dat eens de tijd zal komen, dat de waas over de Zeeuwsche cultuur en taal zal weg genomen zijn". Wat er zich in de winter van 1928/29 heeft afgespeeld, is niet duidelijk. Wel duidelijk zijn de in 1930 goedgekeurde statuten, die in hoofdzaak de in de jaarvergadering van 13 april 1929 vastgestelde artikelen van het reglement, met enkele aanvullingen, toegevoegd met het oog op de koninklijke goedkeu ring, behelzen. De naam van prof. Van Ginneken is gevallen en gezien de chro nologie eerst iets over zijn bemoeiingen met de Zeeuwse dialecten. Het initiatief van Van Ginneken Op 10 december 1924 schrijft Van Ginne ken: „Geachte Juffrouw Ghijsen. Onder- geteekende loopt al een tijdje met het plan rond, om onze Middelnederlandsche studie in meer realistische banen te lei den door eene heele reeks dialectbloem lezinkjes uit te geven, voor elk gewest één, onder den titel b.v.: De Zeeuwsche taalvan de oudste tijden tot heden. Nu is mijn vraag: Zou U deze niet voor Zeeland kunnen bewerken? Dr. J. de Jos- selin de Jong noemde mij in dit verband Uw naam, en gaf mij Uw adres. Voor Vlaanderen werken mee: Dr. Jacobs, Dr. .Goemans, de secretaris der Kon. Vla. Akademie..." Losjes weg schrijft hij ver der: „De bedoeling is dan, elk deeltje met wat Oud-Nederlandsch taalmateriaal, aan persoons- en plaatsnamen te begin nen, dan s'il y en a, wat glossen of oude inscripties om daarna eenige interes sante stukken uit de oudste charters, keurboeken en dingtalen naar voren te brengen, liefstzulke waarveel volkstaal in voorkomt; maar verder ook, om een idee te geven van de plaatselijke schrijftaal." Dan noemt hij nog zo het een en ander. Zelf schrijft Rika Ghijsen in haar „Herin neringen". „In dien tijd kreeg ik via Lien's man, nu Prof. Josselin de Jong, een aan vraag van Prof. van Ginneken of ik op me wilde nemen oude Zeeuwse teksten in te zamelen en van commentaar te voorzien. Van Ginneken had een groot plan om dit van alle streektalen te laten doen en dan aldus een overzicht te krijgen van: het Zeeuws, het West-Vlaamse, het Brabants enz. door de eeuwen heen. Het bleek achteraf één van die schitterende inval len, zoals Van Ginneken ze meer had, waarvan de opzet niet behoorlijk was overdacht... Dit was dus het begin van mijn dialectwerk. Naarmate ik er meer in kwam, ontdekte ik de zwakke kant van dit plan: als je niet doorkneed was in het te genwoordige dialect, kon je het in oudere teksten niet ontdekken. Want in de oudere stukken is het dialect puur toevallig. Er zijn op een hoge uitzondering na geen dialectteksten in eigenlijke zin vóór eind 19de eeuw". Van Ginneken moet een onverbeterlijk optimist zijn geweest, want acht dagen na zijn eerste brief schrijft hij (18 dec. 1924): „Beste Juffrouw Ghijsen. Dank voor Uw brief. Natuurlijk kan best met vereende krachten betrekkelijk gemakkelijk bereikt worden, wat één niet zou vermogen. En zoo zou de termijn om in 1925 te verschij nen, dus vóór Augustus persklaar te zijn, misschien nog worden behouden; als we Dr. Kooymans (K. Kooiman) met U, of Dr. Unger met U als auteurs op het titelblad mochten vermelden; of alle drie te za- men. Wat geeft het, als de menschen merken, dat er velen de handen ineen hebben moeten slaan, om hun iets moois en nuttigs aan te bieden? Zoo wordt het bovendien voor elk maar een betrekkelijk klein karweitje. En de onderlinge samen hang is toch in een bloemlezing altijd be trekkelijk gering". Aan het slot van de brief de wens: „Zalig Oud en Nieuw Jaar alvast Jac. van Ginneken". Op 2 oktober 1925 zendt Van Ginneken de Zeeuwse dialectstukken terug met een overdruk van de aankondiging van de hele onderneming. „Het Zeeuwsch van de oudste tijden tot heden", van dr. Ghij sen staat als derde in de reeks „De Ne- derlandsche dialecten in den loop der eeuwen" genoteerd. Alleen het eerste deel van de hand van dr. J. Jacobs: Het West-Vlaamsch van de oudste tijden tot heden, is verschenen. Op 9 maart 1927 schrijft Jozef Jacobs, bestuurder van O.L.-Vrouwcollege en werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie aan mevrouw Ghijsen: „Juffrouw, Prof. Jac. van Ginneken sprak steeds met veel lof over Uw werk. Nu ik mijn eerste werk achter den rug heb, weet ik wat inspan ning het opstellen van een historische dialect-bloemlezing vergt!" Uit de nagelaten papieren van dr. Ghijsen bleek mij met hoeveel ijver zij tekstmate riaal van de vroege middeleeuwen tot de 19de eeuw heeft verzameld. Van Ginne ken liet niet af. In een brief van 8 novem ber 1928 schrijft hij of zij Mansion: Gent- sche naamkunde, wel heeft gebruikt. „Verder hoorde ik dezer dagen dat bij Prof. de Vooys te Utrecht iemand een dis sertatie voorbereidt over de Zeeuwsche Het vijftigjarig jubileum van de Zeeuw sche Vereeniging voor Dialectonderzoek werd 27 oktober 1979 te Kapelle gevierd. Hierbij worden de portretten afgebeeld van de dames die de feestdag met voor drachten opluisterden. Achter hun na men vindt men woonplaats of streek. mevr D. K. Soldaat-Poortvliet (Goeree-Overflakkee)

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1980 | | pagina 13