dialect in goud
14
nen die door een geneesheer en archiva
rissen werden bestreken. Het bestuur had
zich op de hoogte gesteld van de dif
ferentiatie in het ledenbestand door mid
del van een gerichte vragenlijst met de
mededeling dat onder dialect-materiaal
in de eerste plaats verstaan werd: woor
den, zegswijzen en spreekwoorden in
dialect. Bij de dialectverschijnselen bij
schoolkinderen volgde de toelichting: op
te merken bij het aanleren van het alge
meen beschaafd Nederlands, onder het
ouder Zeeuws werd het Zeeuws vóór de
19de eeuw gerekend.
Voor de spelling der bijdragen was een
circulaire opgesteld, waarbij het dagelijks
bestuur zich liberaal had opgesteld. Men
stelde zich op het standpunt, ,,dat niet
onmiddellijk den leden een bepaald spel
lingsysteem kan worden opgelegd. In de
eerste plaats zou dit degenen onder de
werkende leden, die reeds materiaal heb
ben verzameld en bereid zijn dit in te zen
den, noodzaken dit materiaal weer geheel
om te werken, in de tweede plaats is het
voor het bestuur bezwaarlijk reeds nu in
alle onderdeelen de spelling vast te stel
len, voordat het gelegenheid heeft gehad
tot vergelijking van een ruime hoeveel
heid materiaal uit verschillende deelen
mevr. K. de Jonge-Hoekman Brouwershaven
van Zeeland." Een aantal voorbeelden
diende tot richtlijn.
De dialectlijsten die volgens het alfabet
werden afgewerkt, werden met de regel
maat van de klok en zeer gewetensvol,
ingevuld. Men zette zich er voor. Men
spaarde de lijsten op voor de vacantie.
Een voorbeeld: Op 9 november 1931
schrijft dr. Krina Hocke Hoogenboom, op
dat moment te Amsterdam verblijvend,
aan de secretaresse van de vereniging,
Rika Ghijsen. ,,Nu wij toch met d-woor-
den bezig zijn, geef ik U hier een ten on
zent bekende en gebruikelijke uitdruk
king: ,,Gêên (gin) diek of dam meer an
wete te doen", waarmee wordt bedoeld:
geen uitweg meer weten, ergens geen gat
meer in zien". Zij schrijft verder, dat zij
voorlopig in Amsterdam blijft, „maar
dialectlijst 13 kan toch naar Zonnemaire
worden gezonden, waar ik dan in de
Kerstweek wel de gelegenheid zal vinden
om die in te vullen".
Hoe beeldend de Zeeuwse taal is blijkt uit
de uitdrukking met het woord diek:
Iemand d'n diek opjaege, wegjagen, ont
slaan; da briengd-aerde an d'n diek, dat
helpt flink; de guus (kinders) an d'n diek
laete(n) löópe(n), in 't wilde, onverzorgd;
plat op d'n diek kommen, er eerlijk voor
uit komen; hie is zo riek as kiek-op-d'n-
diek, hij is straatarm; 't is een stuk, 'n stik,
uut d'n diek, een struise vrouw en dan
volgt de uitdrukking van Krina Hocke
Hoogenboom. Wie het woordenboek
doorbladert, wordt het al spoedig duide
lijk, dat het werk zich niet beperkt tot het
dialect puur, maar dat het gehele Zeeuw
se volksleven erin wordt weerspiegeld,
met de feesten van het jaar, het volks
geloof, klederdrachten en dergelijke. Het
is Meertens geweest, die in de bijeen
komst van 23 november 1964, de dag na
de tachtigste verjaardag van Rika Ghij
sen, toen zij werd gehuldigd met het ver
schijnen van het derde en laatste deel van
het woordenboek, op dit feit heeft gewe
zen.
Telkens komen hiervan treffende staaltjes
naar voren. In een brief van 19 oktober
1931 schrijft dokter Maas te Colijnsplaat
aan de secretaresse: „Onlangs overleed
hier een zeer bejaarde vrouw. De even
oude echtgenoot informeerde later naar
den stand van het zeewater op het oog-
enblik van overlijden. Dit bracht mij het
laatste gedeelte van 't eerste deel van Da
vid Copperfield in herinnering, waar
staat: de menschen hier langs de kust
kunnen niet sterven, zeide baas Peggotty,
of het moest haast laag water zijn. Zij
kunnen niet geboren worden of het moest
haast hoog water zijn - niet eigenlijk ge
boren dan met vollen vloed."
De secretaresse noteerde hierbij: „Eng.
uitg. Hoofdst. XXX, p. 221, uitg. Chapman
and Hall". Men hoeft in het Woordenboek
maar onder het woord waeter te kijken
om de optekening over dit specimen van
volksgeloof terug te vinden.
Voortgang van het Woordenboek
De toon van de lezing van dr. Ghijsen te
Gent in 1932 had de zekerheid van op de
goede weg te zijn met de voortgang van
het onderzoek. Zij herhaalt nog eens dat
het niet gaat om een plaatselijk doch een
algemeen onderzoek. „Zich baseerend op
de bestaande plaatselijke woordenlijsten,
aangevuld met de door de leden inge
zonden lijsten (een bron die blijft vloeien)
stelden we een controle in voor geheel
Zeeland, onze medewerkers vooral vin
dend onder de praktische dialectkenners.
Sedert de uitgave onzer eerste dialect
lijsten zijn de antwoorden van pl.m. 40 tot
73 medewerkers (19 Walcheren, 18 Z. Be
veland, 14 Schouwen-Duiveland, 3 Tho-
len, 4 N. Beveland, 6 Goeree-Overflakkee,
6 W.-Z. Vlaanderen, 3 O.-Z. Vlaanderen),
gestegen en vele der later bijgekomen
medewerkers vullen ookde oudere lijsten
nog in. Op deze wijze krijgt men voor de
verspreiding van een vorm over de
Zeeuwsche eilanden en Zeeuwsch-
Vlaanderen voldoende zekerheid.
Naast de alfabetische opgave in dialect,
gelijk ze op onze lijsten plaats heeft, is wel
de behoefte aan de uitgave van systema
tische lijsten gevoeld en er werden plan
nen gevormd, hiermee te beginnen,
zoodra dit financieel mogelijk zou zijn.
Kort geleden is echter met de inmiddels
ingestelde dialecten-commissie der Ko
ninklijke Akademie van Wetenschappen
aan dat bezwaar tegemoet gekomen.
De resultaten der systematische lijsten,
door deze commissie uitgegeven, zullen,
voor zover het Zeeland betreft, ook voor
ons secretariaat ter beschikking staan.
Hier komt ook de samenwerking met het
Zuid-Nederlandsche dialectonderzoek in
aanmerking. Het is bekend en het zal u uit
de hier onder gegeven bijzonderheden
opnieuw blijken, hoeveel aanrakings
punten het Zeeuwsch heeft met de zuide
lijke dialecten, met name het West-
Vlaamsch. We kunnen elkander weder-