dialect in goud
17
Zeeuwse streektaal zal in sterke mate
worden beïnvloed door de structurele
veranderingen, die in het Deltagebied
plaats vinden. Documentatie van deze in
vloeden door middel van taai-sociolo
gisch onderzoek is dringend gewenst. In
de Zuiderzee-polders is, gelijk bekend,
iets dergelijks gedaan. M.i. ligt echter de
zaak in Zeeland ingewikkelder. Ginds
immers had men te doen met een leeg
gebied, overwegend agrarisch van be
stemming, dat bevolkt werd vanuit plat
telandsgebieden elders in Nederland; de
nieuwe bewoners, elk met hun eigen
streektaal, zouden tot de gezamenlijke
taal in de nieuwe polder het hunne bij
dragen, eventueel naast het Algemeen
Beschaafd. In Zeeland zullen de oude
streektalen van een overwegend agra
risch gebied in snel tempo worden beïn
vloed door zeer uiteenlopende, niet agra
rische factoren; een taal- en cultuur
patroon, sinds eeuwen gevestigd en be
trekkelijk ongemoeid gelaten, zal daar
door in zijn grondlijnen worden gewij
zigd".
De negen en zeventig jarige dr. Ghijsen
blijft alert. Op 23 november 1964, zoals
gezegd de dag na haar tachtigste verjaar
dag, werd Rika Ghijsen in de studiezaal
van de Provinciale Bibliotheek van Zee
land - de oude kapittelzaal van de Abdij -
gehuldigd ter gelegenheid van het ver
schijnen van het derde en laatste deel van
het woordenboek. Het was een grootse
huldiging, maar zeker niet in de zin van
overdadig. Onder de gasten waren de
dragers van de Zeeuwse culturele prijs,
diezijzelf in 1957 in ontvangst had mogen
nemen, aanwezig. Bij de huldiging
merkte dr. P. J. Meertens, die kort hier
voor eveneens de Zeeuwse prijs had ge
kregen, op, dat zij de enige vrouw was (en
is), die een dialectwoordenboek heeft
samengesteld. Meertens vermeldde ver
der, dat zij ondanks haar moeilijke en vele
werk, volledig aan het Zeeuwse weten
schappelijk en culturele leven deelnam.
Hij besloot zijn toespraak met de woor
den: ,,U hebt een dapper vrouwenleven
geleid."
Voortzetting dialectonderzoek
Op 24 april 1965 kwam de Zeeuwsche
Vereeniging voor Dialectonderzoek bij
een om de mogelijkheden tot voortzetting
van het dialectenonderzoek te bespreken
ten einde het Woordenboek te kunnen
aanvullen en waar nodig corrigeren. Te
voren was aan de leden een circulaire ge
zonden over dit onderwerp waarop be
trekkelijk veel positieve reacties binnen
kwamen. Men kwam tot het besluit de
resultaten van de enquêtes, vragen en in
lichtingen te plaatsen in het Bulletin van
de Werkgroep Historie en Archeologie
van het Zeeuwsch Genootschap der We
tenschappen met vermelding (waarin
opgenomen: Mededelingen van de
Zeeuwsche Vereeniging voor Dialect
onderzoek).
Op deze wijze kon het onderzoek worden
voortgezet. Hoewel het bereik van het
Bulletin beperkt is, kan toch langs deze
weg aan bepaalde onderzoeken groter
bekendheid worden gegeven. Zo werd in
de 8ste aflevering van het Bulletin (winter
1966-1967) een gedeelte van een uitvoe
rige scriptie van Rien de Munck opgeno
men met als titel: „Taalverrijking op de
lagere school, gezien in verband met het
dialect." Het ging hier met name om de
positieve instelling van de leerling tot het
eigen dialect. Uit verschillende gesprek
ken kwam De Munck tot de conclusie, dat
reeds op de lagere school de leerling zijn
dialect ziet als „iets boerigs", iets „onbe
schaafds". De onderwijzer evenwel moet
de leerlingen ervan overtuigen, dat het
spreken van een dialect in feite betekent
het zich uiten in een eigen „taal", maar
dan niet ten koste van het Algemeen Be
schaafd.
Hoewel het dialectonderzoek ijverig werd
voortgezet, kon men niet zeggen dat het
leven in de vereniging zelf van vitaliteit
getuigde. Activiteiten waren er wel dege
lijk, gestimuleerd door het toenmalige
bestuur van het Zeeuwsch Genootschap
der Wetenschappen en de Provinciale Bi
bliotheek van Zeeland. Een West
Zeeuwsvlaamse werkgroep verzamelde
uit de streek een groot aantal uitdrukkin
gen, gezegden, spreekwijzen en merk
waardig woordgebruik. In het Archief van
het Zeeuwsch Genootschap 1966 werd
deze lijst opgenomen, waarvan een groot
aantal overdrukken werd gemaakt die in
korte tijd her en der hun weg vonden. De
inleiding begint aldus: „Deze verzame
ling, bijeengebracht door een werkgroep
van overwegend geboren en getogen
West Zeeuws-Vlamingen, karakteriseert
zich door twee voor taal-en volkskunde
belangrijke eigenschappen: ze is tegelijk
spontaan en kritisch. Spontaan, omdat
deze uitdrukkingen en zegswijzen, of nog
dagelijks door leden van de groep, wor
den gebezigd, of in de herinnering bleven
als typische uitingen van een ouder fami
lielid of dorpsgenoot, verbonden aan een
persoon, een voorval, een anecdote, en
daarom levend. Kritisch, doordat deze
dialectsprekers door hun taal- en volks
kundige belangstelling boven hun stof
staan, zodat de geanimeerde gedach-
tenwisseling, het dikwijls met grappen en
anecdoten gekruide gesprek op hun ge
regeld te Oostburg gehouden bijeen
komst, als achtergrond heeft het bewust
streven naar de juiste weergave en oor
sprong." De mededelingen van de ver
eniging bleven vloeien, meermalen in
een omvang die bijna het gehele Bulletin
van de Werkgroep Historie en Archeolo
gie in beslag nam. In de beantwoording
van de vragen bespeurt men heel duide
lijk de invloed van detijd. Naaraanleiding
van een artikel over paereknechts'uusjes
in het Zeeuws Tijdschrift van de hand van
mevr. J. C. Reitsma-d'Ancona, werd in het
Bulletin van Voorjaar 1971 een inventari
satie opgenomen, waaruit blijkt dat na de
stormramp van 1953 heel wat huisjes zijn
afgebroken of als zomerwoning in ge
bruik waren, of zoals er door een inzender
werd geformuleerd: „thans door re
creanten bewoond."
mevr. Schippers-le Bleu (Groede)