HERINNERINGEN VAN EEN ZEEUWSE LANDARBEIDER AAN HET EINDE VAN DE FRANSE BEZETTING (1809-1814) Dr. P. R. D. Stokvis In maart 1877 voelde Christiaan Marinus den Herder zich geroepen zijn auto biografie te schrijven ten behoeve van zijn nageslacht en tot "eene nagedach tenis van den weg door welken de Heere ons heeft geleid".1) Christiaan werd 31 januari 1796 in een arbeidersgezin te Borssele geboren. In 1818 huwde hij met Cornelia de Jonge, die twee jaar ouder was.2) Als landarbeider en dijkwerker kon hij met moeite zijn gezin onderhouden. In dit armoedig en onzeker aards bestaan neig den man en vrouw tot een bevindelijk godsvertrouwen. Na een met veel aan vechtingen en twijfels gepaard gaande bekering in 1835 vonden zij een geestelijk tehuis in de afgescheiden gemeente van Borssele. Het was dan ook niet verwon derlijk dat het gezin Den Herder Jannes van de Luyster, definanciëlespil van deze gemeente, die bovendien hun werkgever was, in 1847 naar Michigan vergezelde.3) Het is opvallend dat Christiaan behalve aan zijn spirituele bevindingen buiten gewoon veel aandacht schenkt aan de gebeurtenissen van 1809 tot 1814. In zijn verhaal maakt hij melding van het Engel se bombardement op Vlissingen, de conscriptie tijdens de inlijving en de roe rige tijd van het gezagsvacuüm begin 1814. Toen had de plattelandsbevolking te lijden van requisities door Franse troe pen en schermutselingen tussen Fransen en Engelsen. In Zeeland werd de strijd tussen het Na poleontische Frankrijk en de verbonde nen door de bevolking in hoge mate aan den lijve ervaren. Reeds in 1807 had ge neraal Monnet behalve Vlissingen ook fort Rammekens bezet. De Engelse po ging de monden van de Schelde in han den te krijgen billijkte achteraf deze Fran se voorzorgsmaatregelen. Met 40.000 man, 6000 paarden en een aanzienlijke legertros landden de Engelsen 19 juli 1809 ten noorden van fort de Haak op Walcheren. Middelburg, Veere en fort Rammekens werden snel bezet. Schou wen en Duiveland werden 15 augustus door de Fransen overgegeven. Fort Bath op Zuid-Beveland werd door generaal Bruce ontruimd, zodat de Engelsen ook hier vrij spel hadden. Alleen Vlissingen waar een garnizoen van 4000 man plus 2500 man uit Zeeuws-Vlaanderen gele gerd was, hield stand. Een verwoestend bombardement, dat van zondag 12 tot dinsdag 14 augustus duurde, dwong divi sie-generaal Monnet tot overgave. Zonder naar Antwerpen door te stoten ontruimden de Engelse troepen, uitge dund door de malaria, 23 december Wal cheren. Napoleon trok uit de gebeurte nissen een les: de vestingwerken werden versterkt en na de inlijving werd de con trole op de Zeeuwse smokkelhandel door Franse douaniers verscherpt. Tegelijker tijd werd tot verontwaardiging van de be volking de conscriptie ingevoerd. In het bevrijdingsjaar 1813 had Bath een Franse bezetting. In Walcheren stond een troepenmacht onder bevel van de gou verneur-generaal Gilly en aan de overkant in Cadzand was generaal Rousseau gele gerd. Vanuit het noorden trokken de En gelsen Zeeland binnen, vanuit het zuiden de Pruisen en kozakken. Zierikzee gaf zich 8 december 1813 aan de Engelsen over. Uit Goes werd het Franse garnizoen op Bath teruggetrokken. Walcheren werd echter door generaal Gilly in staat van verdediging gebracht. Tegen de requisi ties die de Fransen uitvoerden, ontstond her en der verzet van de bevolking. Tot eind april, toen een overeenkomst gete kend werd die de Fransen een eervolle aftocht toestond, beheersten de Fransen nog enkele centra.4) Op de jeugdige landarbeider Christiaan den Herder maakten deze gebeurtenissen een onuitwisbare indruk. Na ruim 50 jaar tekende hij het volgende op, hetgeen misschien niet alleen voor zijn nage slacht, maar ook voor hèt nageslacht van belang is. "In de eerste plaats wil ik u onze afkomst bekend maken. Die was ook uit eene ge ringe klasse, want mijne ouders hebben al hunnen leeftijd zwaar moeten arbei den, zoo lang zij konden, om het noodige te verkrijgen. Zij zijn beide overleden in den ouderdom van 78 jaren te Borssele in Zeeland. En daar ben ik altijd bij thuis geweest, om met mijn vader in den zomer te arbeiden op het land om het graan te bewerken en in den winter om het graan uit te dorschen. En zoo heb ik bij mijne ouders gewoond tot 1818, toen ik ge trouwd ben. Mijne vrouw was ook van geringe af komst even als ik. Maar de laatste tijd was nog het slimste niet dat ik voor mijn trouwdag moest ondervinden. Neen, maar den oorlog, die ons zoo dikwijls be nauwde en in doodsgevaar bracht, en wel in den tijd toen Napoleon de eerste keizer van Frankrijk bijna geheel Nederland in zijne magt had. Hoe hard het viel voor vele moeders die hunne lieve kinders moesten opofferen, om zoo maar in den strijd te gaan. Daar mijn broeder, die in 1789 geboren was, ook weg moest, dat was om nooit te vergeten. En dat bij me nigten uit onze gemeente zijn weg gegaan; van sommigen hunner is nooit een woord meer gehoord. Maar daar was het nog niet mede klaar. Want hij had hier en daar nog eenig volk achtergelaten om de kusten en sterkten te bewaren, toen hij met het groote leger naar Rusland ge trokken is. En van die achtergelatenen hadden wij er twee duizend in onze ge meente gedurende den winter. En toen zijn zij weggetrokken naar Vlissingen, en zoo de batterijen aan de kustbewakers overgelaten, hetwelk meestal maar bur- germenschen waren van het eiland Goes. Maar dat duurde niet lang, want toen de Franschen weg waren, ging een ieder naar het zijne toe. Toen hadden zij nog geen troepen vrijwilligers om op de bat terijen te passen. Dat ging ook niet, want er was geen hoofd en geen bende zonder hoofd kan lang een aanval keeren. Maar toen kwam het er eerst op aan, in ons dorpje Borssele, wanttoen zij zichzelf niet meer nederzettentoen kwamen zij vroeg in den morgen, of met de scheme ring van Vlissingen met vaartuigen ons overvallen, daar sommigen nog in de ruste waren. Dat is tweemaal gebeurd. Doch ik kan van de eerste reis niet zoo nauwkeurig bepalen van al het gebeurde, overmits ik al vroeg in den morgen, en nog vier andere wagens met mij, genood zaakt waren om een gedeelte goederen die de Franschen achtergelaten hadden, bestaande meestal uit ammunitie goede ren uit het magazijn, die wij naar de stad Goes moesten brengen, het welk drie en een half uur van ons vandaan was. Dus was het avond van dienzelfden dag eer wij thuis waren. Toen hoorde en zag ik zoo wel wat geschied was. Maar toen was het nog al zacht afgegaan, burgers had den ze datmaal niet gemolesteerd, behal ve dat zij, waar zij het goed vonden wel eens wat gegeten en gedronken hadden, en zoo al eenige kleinigheden mede ge nomen, die hun het best aanstonden. Maar dat was voor dat maal het slimste niet, want zij hadden nog vier van de voornaamste burgers mede genomen naar Vlissingen en dat was de Maire Isaak Paardekooper en den Agent dat was zooveel als onderburgemeester doktor P. Ganzel en nog een boer Bok en zijn knecht Mattheus van de Vrede. Die vier

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1980 | | pagina 13