herinneringen van een zeeuwse landarbeider aan het einde van de franse bezetting (1809-1814) 44
hebben zij eenigen tijd vastgehouden,
totdat het gelukte door middel van geld
los te komen, want Ganzel had gelukkig
nog wat geld medegenomen. Daardoor
zijn ze toen losgekomen, en zoo zijn ze
weer thuis geraakt. Toen was dat weer
geleden, maar de rust duurde niet lang,
want drie dagen daarna kwamen zij weer,
maar toen ging het slimmer, want toen
waren zij met grooter macht gekomen,
dat haar toen wel te pas kwam, daar er
onderwijl wat Engelsche militairen waren
gekomen. Dat ging er maar benauwd
naar toe, want de Franschen hadden van
drie kanten ons dorp bezet en genaderd,
toen zij van alle kanten begonnen te vu
ren. Het was nog heel duister in den mor
gen omstreeks zes uur den derden Ja
nuari 1813, zoodat velen nog in de rust
waren, hoewel zij toen ras ontwaakten en
terstond velen zonder eten en halfgekleed
wegliepen, waar zij maar een uitweg vin
den konden. Gelukkig was er nog eene
opening om door weg te vluchten, die de
Franschen niet hadden kunnen berijken
van wege het veldstuk dat de Engelschen
hadden, want die waren daarheen gereti
reerd om het veldstuk niet kwijt te raken,
want de Franschen vielen het dorp van
drie kanten aan met eene groote macht,
minstens wel driemaal zo sterk als de En
gelschen. En een ieder vluchtte maar
waar hij vluchten kon. En sommigen zijn
ook niet teruggekeerd als meiden en
knechten die dienstbaar waren, die naar
hunne ouders gevlucht waren, sommige
ver en sommigen nabij, en sommigen
gelijk Manasse onder de doornen en in de
slooten. Maar toen was ik nog niet kun
nen vluchten, want mijne zuster die twee
jaar jonger was dan ik, lag ziek te bed, die
ik niet zoo kon laten liggen. Maar ten ein
de raad zijnde, en mijn oude vader en
moeder waren ook nog thuis, zoo zou ik
naar een schuit zien, want daar was al een
troep Franschen voorbij onze deur geko
men, en zoo ik eventjes buiten de deur
was, tot aan den hoekvan ons huis, kwam
er een kogel voorbij fluiten. Toen dacht ik
dat de meeste Franschen al voorbij wa
ren. Toen ging ik gouw in huis en pakte
mijne zuster van het bed in de dekens. Het
was zwaar genoeg, maar het kon niet an
ders. Ik was maar een pas of tien of twin
tig met haar buiten de deur, ziet daar
kwam een detachement Franschen tegen
mij in met veldgeweer zoodat er voor dat
oogenblik niets te zien was dan de dood
voor oogen, want ik stond met mijne
zuster op mijn arm toen zij mij alzoo na
derden met een overdekten trom, zoodat
ik voor dat oogenblik niet anders ver
wachten kon dan den dood, en ik niet be
nauwder worden kon dan ik was. En
schipper Steketee die hier (in Michigan)
over enige jaren verdronken is, stond op
dat oogenblik bij mij op de straat, daar ik
niet wist of hij dood geschoten was voor
des avonds als ik terug kwam, want dat
had ik nog gezien dat een Franschman
zijn geweer op hem aanlegde. En zoo
stond ik te midden van de Fransche sol
daten, met mijne zuster op mijn arm.
Toen gaf de onder-officier bevel om
voorwaarts te rukken het dorp in, en door
schoon spreken, want ik kon ook zoo al
eenige Fransche woorden, zeide ik dat
mijne zuster hard ziek was, lieten zij mij
met nog een stoot met den kolf van het
geweer gaan. En zoo heeft de Heere mij
op dat oogenblik doorgeholpen, hoewel
ik het niet wist, dat de Heere mij er door
hielp, al zoo min als Bileam wist dat de
engel voor de ezelinnen stond om hem
staande te houden, maar de Heere zeide:
"Na dezen zult gij het verstaan". Want
toen was ik nog als Samuel, den Heere
niet kennende, zoodat ik het nadien heb
leeren verstaan, wie mij er door geholpen
had.
En zoo ging ik met mijne zuster zachtkens
voort tot de eerste hofstede, daar ik bij
kwam. Daar ging ik aan, niet ver van het
dorp. Daar komende zette ik mijne zuster
op het scheel (deksel) van den regenbak.
Zoo ging ik in huis om te vragen aan den
boer of ik een paard en slede zou mogen
gebruiken om mijne zuster weg te bren
gen. Maar toen ik binnen kwam, zoo vond
ik niets als het morgenlichtje dat nog
stond te branden, en nog wat eten op
tafel, dat was al. Ik ging uit de eene kamer
in de andere, maar vond geen enkel
mensch, want zij waren ook al weg
gevlucht. Zoo werd mij geen paard ge
weigerd. Zoo ging ik maar spoedig naar
den paardenstal om er maar een te ge
bruiken, want ik was daar nog al bekend,
zoodat ik wel wist welke mij het beste zou
passen, want daar stonden er zes bij el
kander. Ik kwam in den stal en vond er een
waar ik het oog al op had gehad, harnaste
dien op om maar gauw weg te komen,
spande hem voor de slede, en zou er mee
naar de regenbak rijden waar mijnezuster
op zat. Maar ik was nog maar weinige
passen voortgegaan of het paard ging op
hol. En ik wist niet dat dat paard 's mor
gens ook al op hol was geweest; met al
dat schieten van de veldstukken was hij
bang geworden. Gelukkig dat mijne zus
ter er nog niet op was. Gelukkig ook
raakte de slede los tegen den hofdam.
Toen weer terug naar den stal om een
ander paard; daar geraakte ik gelukkig
mede weg zoowat anderhalf uur ver,
waar mijne moeders zuster woonde. Daar
is mijne zuster toen eenige dagen ge
weest, totdat het oproer wat gestild was.
Maar ik ben op denzelfden dag terugge
keerd naar huis toe, maar zoo heel driftig
was ik niet, want ik hoorde ze altoos nog
schieten. Maar gelukkig eer ik terug was,
waren de Franschen opgeruimd. Ze wa
ren weer wat aan het inschepen om weer
naar Vlissingen te varen, waar ze wel het
meeste volk verloren, daar de Engelschen
eene kans hadden om de Franschen aan
te vallen, achter den zeedijk, en de Frans
chen in de laagte. Hoeveel het getal doo-
den is geweest kon men op hetzelfde
oogenblik niette weten komen, want die
ze verloren met het in schepen, hebben ze
medegenomen naar Vlissingen die zij ge
zegd worden eerst begraven te hebben,
eer zij binnen gevaren zijn. Dit weet ik dat
zij nog al eenige dooden achtergelaten
hebben, die ikzelf heb zien liggen, en ook
weinige Engelschen, want de Engelschen
konden meer macht doen met het veld
stuk. Dus konden zij buiten het bereik blij
ven van de Franschen.
Wat mij het meest ongerust maakte, was
dat mijn vader achtergebleven was, maar
toen ik thuis kwam was hij goed en wel
thuis. Hij had geen leed geleien, maar
mijne moeder was mij kort achterop ge
komen, want zij was al bij mij eer ik het
tweede paard voor de slede had. En zoo
zijn wij te samen weggereden. Maar dat
ging ook nietzonder troebel, want wij wa
ren nog maar een kwartier gereden, of wij
vonden een dood paard dat de Franschen
doodgeschoten hadden, waar mijn paard
moeielijk voorbij wou, zoodat mijne oude
moeder het bij den breidel moest nemen
en leiden het door water en slijk, enz. Op
denzelfden avond moest ik weer op
wacht, dat ging maar gebrekkiglijk, want
de Franschen hadden ons wachthuis ver
brand op dienzelfden dag, en toen op
wacht, waar het heel den nacht door re
gende, want wij moesten ook dien ge-
heelen winter burgerwacht doen, over
mits er geen militairen genoeg waren om
de posten dicht genoeg te bezetten. De
Engelschen en Russen gingen wel op de
voorposten, maar de posten moesten
dicht staan, totdat de Engelsche vloot
voorbij Vlissingen kwam. Toen hadden ze