KLEINE KERNEN, GEZIEN VANUIT ONDERZOEK EN BELEID
Tom van der Meuten
1. Inleiding
De laatste jaren vormt de "kleine kern"
een erkend onderdeel in het ruimtelijk
beleid van rijk, provincie en gemeente.
Terwijl in gemeenten, vooral die met veel
kleine kernen, de kleine kern al lang een
punt van aandacht was, is dat voor pro
vincies en het rijk pas sinds het begin van
de zeventiger jaren het geval, na het ver
schijnen van het proefschrift van Groot 1
Daarin werden kleine kernen beschreven
als samenwoningscomplexen, waarin
het zeer wel goed wonen kon zijn, zij het
dat in bepaalde gevallen ook sprake was
van een proces van vervreemding van het
locale woonmilieu, zich uitend in een
vermindering van de binding aan de ei
gen woonplaats.
Eerdere publicaties gingen er doorgaans
van uit, dat het verdwijnen van kleine ker
nen, waaronder globaal kunnen worden
verstaan dorpen met een inwonertal van
2000 of minder, slechts een kwestie was
van tijd. Deze gedachte is met name ge
voed vanuit de overtuiging dat een ne
derzetting een zogenaamd basispakket
aan voorzieningen moet bevatten, wil er
van een aanvaardbaar woonmilieu spra
ke zijn. Deze visie is vooral naar voren
gebracht in verband met het stichten van
nederzettingen in drooggelegde delen
van de voormalige Zuiderzee 2). Daarbij
werd dan verondersteld, dat de samenle
ving in Nederland als geheel 'verstede
lijkte' in die zin, dat men zich meer en
meer op normen en waarden oriënteerde,
die karakteristiek werden geacht voor in
steden wonende mensen. Tevens zou dit
betekenen, dat landelijke woonomgevin
gen onaantrekkelijk zouden worden, re
den om te verwachten dat men daar
mettertijd zou vertrekken. Dat er door di
verse auteurs 3) op gewezen is dat zich in
verstedelijkingsprocessen verschillende
dimensies laten onderscheiden heeft te
weinig weerklank gevonden in die zin, dat
de term niet uit het sociaal-weten
schappelijk jargon is verdwenen.
Toepassing van de conceptie van de ver
stedelijkende samenleving in het beleid
op het oude land is niet steeds even suc
cesvol gebleken. Concentrering van be
volking in grotere kernen als een algeme
ne beleidsdoelstelling leidde in een aan
tal gevallen tot het versterkt ondergraven
van bestaansvoorwaarden van voorzie
ningen in kleine kernen, en schijnt ook
niet in alle gevallen te hebben gecor
respondeerd met de woonwensen van de
bevolking. Niet dat dit laatste nu een
doorslaggevend gewicht behoort te heb
ben bij een bevolkingsspreidingsbeleid;
feit is wel dat een factor als dorpsbinding
in de IJsselmeerpolders niet (h)erkend
kon worden als een relevante zaak, terwijl
deze op het oude land juist niet te veron
achtzamen is. Het belang van studies over
'maagdelijke' gebieden als deze polders
is voor de ruimtelijke ordening wel eens
overschat.
In dit artikel zullen enkele beschouwingen
worden gewijd aan - wat dan heet - de
problematiek van de kleine kernen in
Zeeland, zowel vanuit de invalshoek van
het beleid als uit die van de onderzoeker.
Eerst zal een overzicht worden gegeven
van een facet van het provinciaal beleid
terzake van de kleine kernen in Zeeland.
Vervolgens zal er, met name vanuit het
onderzoek redenerend, een visie worden
ontwikkeld op de kleine kern als beleids
categorie.
2. De Nota Bewoningspatroon
2.1. Voorgeschiedenis
Geheel in overeenstemming met de 'tijd
geest' wordt er in de oudere streekplan
nen van Zeeland aan het beleid-lees: het
woningbouwbeleid - inzake de kleine
kernen maar een bescheiden plaats toe
gekend. Enkele citaten: "een voortgaan
de concentratie van de bevolking in het
streekplangebied moet wenselijk worden
geacht" (Streekplan Midden Zeeland,
1968, deel I, p. 19)"...rekening gehouden
met een voortgaande concentratie in de
grotere kernen" (Streekplan West
Zeeuwsch Vlaanderen, 1969, deel I, p.16).
Behalve dat de kleine kernen als beleids
categorie nauwelijks genoemd worden
(in deze citaten is dan ook nog maar al
leen van een impliciet noemen sprake) is
het ook opvallend dat het beleid, dat
wordt voorgestaan, een voortzetten is
van geconstateerde ontwikkelingen.
Moeilijk te beantwoorden daarbij is de
vraag of deze ontwikkelingen ook zelve al
niet geconditioneerd zijn door een be
paald beleid, bijvoorbeeld het niet bou
wen van woningen in kleine kernen.
In het Streekplan Schouwen-Duiveland
(1972) wordt een te voeren beleid wat
pregnanter geformuleerd; materieel ver
schilt het echter niet van dat van de eerder
genoemde streekplannen; terzake van de
spreiding van de bevolking wordt
geopteerd voor een "voortzetting van de
tendens zoals geconstateerd in het re
cente verleden" (deel I, p.24)."Aan de
zeer kleine dorpen en gehuchten die toch
reeds een stilstand of achteruitgang van
het bevolkingsaantal te zien geven zal,
juist in het belang van de groei van de
meer levenskrachtige dorpen, geen
groeimogelijkheid moeten worden gege
ven" (deel II, p.40)
Bezinning op deze aanpak, en een con
stateren van een afwijken van geplande
en actuele ontwikkelingen in de bevol
kingsspreiding, vooral tot uitdrukking
komend in tendensen tot suburbanisatie,
hebben gevoerd tot de conceptie van de
Nota Bewoningspatroon. Voorzover viel
na te gaan was er bij het beraad van de
fractievoorzitters voor de vorming van
een college van G.S. in 1974 voor het
eerst sprake van deze nota: "Het planolo
gisch beleid dient zodanig te worden ge
voerd dat stad en platteland ieder hun
eigen functie en karakter kunnen behou
den en verbeteren. Hierover dient een
beleidsnota te worden opgesteld" (Ver
slag beraad fractievoorzitters 5/6/'74)
Om het beeld van de voorgeschiedenis
van de Nota Bewoningspatroon tenslotte
af te ronden moet, een klein stapje in de
tijd terug nemend, de PPD-nota "De pro
blematiek van Noord-Beveland" (1972)
genoemd worden. Deze nota markeert
het punt dat een meer expliciete aandacht
aan de problematiek van de kleine kernen
wordt gegeven.
2.2. De discussienota Bewoningspa
troon
Uitvoering van het besluit van de fractie
voorzitters heeft geleid tot de nota Bewo
ningspatroon. Deze bestaat uit een aantal
delen. Van juli 1975 dateert de Diskussie-
nota Bewonings-patroon, waarin een al
gemeen kader wordt geschetst voor het
nemen van beslissingen terzake van de
bevolkingsspreiding. Hoofdbestanddeel
van de nota is een aantal doelstellingen,
die met betrekking tot de bevolkings
spreiding kunnen worden gehanteerd.
Genoemd worden: handhaven van be
staande functionerende leefgemeen
schappen, verbetering van het stedelijk
voorzieningenapparaat, verbetering van
het voorzieningenapparaat in plat
telandskernen, beperking van verkeers
bewegingen, een schoon woonmilieu,
tegemoet komen aan woonwensen,
handhaven van het eigen karakter van het
aanzien van de woonkernen en tenslotte
handhaven van het open karakter van