kleine kernen, gezien vanuit onderzoek en beleid 48 wel uitbreidingsmogelijkheden geboden, enigszins ongelukkig ten noorden van de kern gesitueerd) Wat het eerste, de integrale benadering van het bevolkingsspreidingsbeleid be treft, hierin wijkt de nota Bewoningspa- troon in gunstige zin af van bijvoorbeeld een Derde Nota over de Ruimtelijke Or dening van het rijk: doordat eerst een Verstedelijkingsnota verscheen kon een Nota Landelijke Gebieden nog slechts opereren binnen de ruimte die door de Verstedelijkingsnota was opengelaten. Wel moet hierbij worden bedacht dat de vergelijking niet helemaal terecht wordt gemaakt: genoemde rijksnota's hebben een bredere optiek dan de nota Bewo- ningspatroon; daar staat tegenover dat ook in de rijksnota's een zwaar accent valt op de te voeren politiek inzake de bevol kingsspreiding. 2.5. Enkele planningsaspecten Hoewel recent is betoogd, dat in een ra tioneel planningsproces geen 'gat' be hoort te zijn tussen doelstellingen en ruimtelijke voorstellen 5), is dit toch moeilijk te verwezenlijken. Doelstellin gen, in het algemeen geformuleerd, laten zich niet op eenduidige wijze in concreto realiseren, of vertalen in ruimtelijke voor stellen. Middelenkeuze impliceert het hanteren van extra doelstellingen, en de uitgangspositie verschilt steeds. Een streven naar vermindering van verkeers bewegingen kan bijvoorbeeld op ver schillende wijzen worden gerealiseerd: zo is denkbaar een concentreren van 100% van de te verwachten bevol kingsgroei in kernen waar verzorging en werkgelegenheid zijn geconcentreerd, alsook elke andere verdeling van de be volkingsgroei waarbij dergelijke kernen een groter toeneming van bevolking ge programmeerd krijgen dan andere ker nen. Daarenboven kunnen doelstellingen ook de beslissingsprocedure van de ruimtelijke inrichting betreffen, zodat de concrete 'invulling' nog onzeker is. In de planologie komt men dan ook terug van het (pogen te) hanteren van 'harde', nu merieke criteria in het formuleren en evalueren van doelstellingen. Beter vol doend aan de criteria van een rationeel planningsproces, namelijk het voor der den toegankelijk - en dus controleerbaar - zijn van het overwegen en kiezen van alternatieven 6) is dan ook het presente ren van een beredeneerde ruimtelijke uitwerking zelf: een ieder kan dan nagaan of bepaalde doelstellingen in voldoende mate zullen worden gerealiseerd, men kan op concrete punten met alternatieve voorstellen komen. Altijd immers kunnen in elk ruimtelijkvoorstel realisaties van de meest uiteenlopende doelstellingen worden gezien. Of het dan ook in het al gemeen de discussie ten goede komt met alternatieve motto's, modellen of scena rio's te komen moet men betwijfelen. Daarvoor is de werkelijkheid te veelvor mig. Trouwens, de praktijk is toch al steeds sterker gebleken dan de leer: bijna per definitie rolt uit elke discussie over een te voeren ruimtelijke beleid een keus die de voordelen van de diverse alter natieven combineert onder minimalise ring van hun nadelen. Het feit dat zulks realiseerbaar is tekent het ad hoe karakter en ook de geringe interne samenhang van de aanvankelijk in discussie ge brachte alternatieven. 2.6. De uitwerking van de Nota Bewo- ningspatroon Deze overwegingen waren dan ook reden om af te zien van alternatieve regionale uitwerkingen van de Nota Bewoningspa- troon. Er is volstaan met het presenteren van een beredeneerde keus. Naar de mate van geprogrammeerde groei zijn onderscheiden: kernen met beperkte mogelijkheden, plattelandskernen en op- vangkernen, kernen met een aanvullende woonfunctie en regionale groeikernen. De eerste categorie betreft kernen waar geen uitbreiding van de bevolking zou moeten plaatsvinden; plattelandskernen zouden moeten groeien met een per centage, gelijk aan de gemiddelde na- (1978) streekplan Schouwen - Duivelend (1978)

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1980 | | pagina 18