kleine kernen, gezien vanuit onderzoek en beleid
49
tuurlijke groei van de regio waarin ze ge
legen zijn; voor opvangkernen geldt het
zelfde, zij het dat in het geval de plat
telandskernen die een opvangkern om
ringen, achterblijven bij hun gepro
grammeerde groei, de opvangkernen een
extra groei kunnen ondergaan. Kernen
met een aanvullende woonfunctie delen
behalve in de natuurlijke, ook in de mig-
ratoire groei van een regio; ze kunnen
worden onderscheiden in kernen die in
het landelijk gebied gelegen zijn, zoals
bijvoorbeeld Kloosterzande, en kernen
die in de invloedssfeer liggen van een re
gionale groeikern, bijvoorbeeld Kapelle.
De regionale groeikernen tenslotte van
gen het voornaamste deel op van de ver
wachte groei van een regio.
In de voorstellen van de PPD vielen de
meeste kleine kernen in de categorie
'plattelandskern'. Voor enige kernen in
West Zeeuwsch-Vlaanderen is, gezien de
verwachte mogelijkheden tot bevol
kingsgroei - deze lijken nagenoeg afwe
zig te zijn - gekozen voor benoeming tot
'kern met beperkte mogelijkheden', om
zo de schaarse impulsen van bevol
kingstoeneming toch maar met het
meeste rendement (naar verwachting) te
benutten in de wat kansrijker kernen. De
ze eer viel ook Borssele en Nieuwdorp te
beurt; hier was de overweging, dat het
des te gunstiger is naarmate niet meer
mensen in de nabijheid van het Sloege-
bied wonen.
Bijgaande kaart geeft een overzicht van
de door G.S. aan Provinciale Staten voor
gestelde benoeming van kernen. Afwij
kingen van het oorspronkelijke voorstel
zijn: de benoeming van IJzendijke tot op
vangkern, zulks o.a. naar aanleiding van
een actie onder de plaatselijke bevolking;
het opnemen van St. Kruis als kern,
daarmee tegemoet komend aan een ver
zoek van de gemeente Aardenburg, en
het classificeren van Nieuwvliet en Wa
terlandkerkje als plattelandskern, op ver
zoek van de gemeente Oostburg.
Voor de goede orde zij opgemerkt, dat de
benoeming van kernen in Oost
Zeeuwsch-Vlaanderen is geschied in het
kader van het streekplan voor dat gebied:
formeel valt deze regio buiten de in
vloedssfeer van de Nota Bewoningspa-
troon, wat niet wegneemt dat het van
provinciewege te voeren beleid er beter is
gelegitimeerd: een streekplan is nu een
maal als beleidsstuk procedureel beter
onderbouwd. Inmiddels is ook de regio
nale uitwerking voor Schouwen-Duive-
land in de streekplanherziening voor dat
gebied verdisconteerd. Daarin wijkt de
indeling van kernen af van die in de Nota
Bewoningspatroon, omdat in het
streekplan voor de langere termijn wordt
uitgegaan van een migratoire groei die
slechts gebaseerd is op eventuele ont
wikkelingen in de werkgelegenheid van
Zierikzee (en niet op uitbreiding van de
woonfunctie van het eiland als geheel).
Verder moet in het oog worden gehouden
dat eenzelfde benoeming van kernen in
de verschillende Zeeuwse regio's mate
rieel iets anders kan betekenen: de na
tuurlijke groei verschilt per regio, en dat
geldt ook voor de verwachte, dan wel
wenselijk geachte migratoire groei.
2.7. Ontvangst van het voorstel
Omdat het hier niet de plaats is een schets
te geven van de ontwikkeling van de Nota
Bewoningspatroon van PPD-concept tot
provinciaal beleidsprogram 7) wordt vol
staan met de constatering, dat de Zeeuw
se gemeenten vrijwel eensgezind van
oordeel waren, dat hun in het ontwerp te
weinig inwoners waren toebedeeld. Het
betekent, dat elke andere verdeling van
het aantal inwoners evenmin unaniem bij
gemeenten een warm onthaal zou heb
ben gevonden.
Provinciale Staten hebben de Nota, zoals
deze tenslotte door Gedeputeerde Staten
is vastgesteld, op 10 februari 1978 voor
kennisgeving aangenomen, wat inhoudt,
dat de nota als beleidsstuk kan worden
gehanteerd; men heeft echter wel ge
meend een motie te moeten aannemen
waarin wordt gesteld dat de voor de di
verse kernen geprogrammeerde bevol
kingscijfers niet als maxima mogen wor
den beschouwd. In hoeverre dan nog van
een beleid sprake kan zijn wordt aan de
lezer ter beoordeling overgelaten. Daar
naast heeft men gevraagd om een jaar
lijkse registratie en evaluatie van de ont
wikkeling van de kernen. Inmiddels
schijnt de nota toch zijn uitwerking niet te
missen, al was het alleen maar in het
functioneren als zondebok bij gemeenten
en woningbouwcorporaties, als hun wo-
ningbouwcijfers eens tegenvallen.
Overigens heeft de gevraagde evaluering
inmiddels geleid tot een 'Rapportage
1978' van de Nota Bewoningspatroon,
waarbij 's-Gravenpolder zijn status als
'kern met aanvullende woonfunctie' heeft
verruild voor die van 'opvangkern' of
'plattelandskern', dit in overleg met de
gemeente Borsele. De rapportage gaat
verder uit van een - voor heel Zeeland -
hoger inwonertal dan in de eerste regio
nale uitwerkingen is aangegeven. Voor
een belangrijk deel wordt dit veroorzaakt
door het feit dat bij de behandeling van de
Nota Bewoningspatroon in Provinciale
Staten is overeengekomen dat een te
snelle, mits niet excessieve groei van
gemeenten in de jaren 1976 en 1977 niet
in mindering wordt gebracht op de aan
vankelijk geprogrammeerde groei. De
rapportage zal nog wel als beleidsstuk
moeten worden aangenomen.
3. De kleine kern als beleidscategorie
3.1. Inleiding
Tot nu toe is alleen het woningbouw
beleid, en dan nog alleen voorzover het
de spreiding van de woningbouw betreft,
aan de orde geweest. Het is daarom tijd te
wijzen op het volgende:
1. dat planologisch beleid meer is dan
alleen woningbouwbeleid
2. dat de kleine kernenproblematiek als
planologisch probleem slechts uiter
mate ten dele benaderbaar is (de
kleine kern als beleidscategorie)
Beide punten zullen hier worden uitge
werkt.
3.2. Planologisch beleid
Vaak wordt het planologisch beleid, of,
beter gezegd, de ruimtelijke ordening,
gelijkgesteld met het beleid inzake de
ontwikkeling van de spreiding van de be
volking. Ook wanneer men een wat
ruimere conceptie hanteert, blijft het be-
volkingsspreidingsbeleid het zwaarte
punt.
Geheel onbegrijpelijk is dit niet.
Zo valt in de eerste plaats te wijzen op het
feit dat het bevolkingsspreidingsbeleid
een van de weinige zaken is waar de
overheid, met name de gemeentelijke,
maar door haar wettelijk toezichthou
dende taak ook de provinciale, een beleid
kan voeren dat in markttermen als mono
polistisch gedrag kan worden getypeerd.
In principe kunnen processen hier wor
den beheerst door 'n vaststellings- en
goedkeuringsbeleid van bestem
mingsplannen. De restrictie moet worden
gemaakt dat van een beheersen geen
sprake is in die zin, dat naar willekeur kan
worden gehandeld; en de term beheer
sen is ook meer van toepassing bij het
ontwikkelen van 'totaal' nieuwe plannen
dan bij het wijzigen van bestaande.