kleine kernen, gezien vanuit onderzoek en beleid
52
Is dan het woningbouwbeleid iets wat op
veel terreinen zijn invloed doet gelden,
maar 'algemene' ontwikkelingen niet
determineert, zo geldt dat ook voor maat
regelen op andere beleidsvelden, zoals
het onderwijsbeleid, het cultureel-maat-
schappelijk beleid, het regionaal-econo
misch beleid enzovoort. Beleidsopties in
deze sectoren hebben steeds een plano
logische impact. Dat deze zaken in de
praktijk van de ruimtelijke ordening wat
minder op de voorgrond treden dan het
woningbouwbeleid - er moet voor het
regionaal-economisch beleid een uitzon
dering worden gemaakt - is slechts een
kwestie van consensus over wat als
structurerend moet worden beschouwd
in de ruimtelijke ordening. Het is geen
resultaat van critisch onderzoek; dat zou
ook niet kunnen, want de werkelijkheid is
te veelvormig dan dat een andere dan een
ad hoe keus in dezen gemaakt kan wor
den. Het is wel een keus, die alles te ma
ken heeft met de vraag hoe men denkt
over de functie van een overheid in het
algemeen 10).
Uiteraard betekent dit niet, dat een be
paalde bemoeienis niet gemotiveerd zou
kunnen worden. Een slecht voorbeeld is
in dezen het beroep op nationale samen
hangen in de spreiding van de bevolking,
door het rijk aangevoerd om zijn bemoei
enis met het bevolkingsspreidingsbeleid
te legitimeren 11Men heeft daarbij ver
zuimd aan te geven waaruit deze samen
hangen worden geacht te bestaan, of
binnen welke kaders van voorwaarden
scheppend beleid ze functioneren.
3.3. De kleine kern als beleidscategorie
In de vorige paragraaf is om twee rede
nen voorzichtigheid bepleit bij het van
overheidswege plannen van ontwikke
lingen: in de eerste plaats omdat alle
kennis voorlopig is, en in de tweede
plaats omdat het onjuist is te veronder
stellen dat de overheid in het algemeen in
staat zou zijn processen te beheersen.
Natuurlijk is dit geen pleidooi voor het
achterwege laten van krachtig over
heidsingrijpen, wanneer daartoe aanlei
ding zou bestaan. Zodra plannen echter
doel in zichzelf wordt, dat wil zeggen niet
functioneert als middel tot het oplossen
van actuele of voorziene problemen,
heeft het zijn zin verloren. Ten onrechte
wordt door diverse auteurs de stelling
verkondigd dat deze planning ad hoe
(problem solving) op gespannen voetzou
staan met een beleid op langetermijn 12).
Tegenstelling van langetermijn beleid is
beleid op korte termijn, beide zijn ad hoe,
beide kunnen in meer of mindere mate
'comprehensive' zijn, dat wil zeggen eni
ge veelsporigheid vertonen.
Slechts ontwikkelingen in afgesloten
systemen, waarin de overheid een mo
nopoliepositie inneemt, zouden kunnen
worden gepland. Maar zulke systemen
komen in de samenleving niet voor 13).
Hoewel dit alles nogal voor de hand ligt,
moet worden geconstateerd dat het in de
gedachtenvorming omtrent de kleine
kernen als beleidscategorie weinig door
klinkt. Men treft hier overwegend een be
nadering aan, waarbij kleine kernen als
gehelen worden opgevat, en als ver
schijnsel uitputtend beschrijfbaar - en
daarbij ook nog beheersbaar door over
heidsmaatregelen, dit laatste onder het
motto dat elke maatregel wel 'ergens' zijn
invloed zal doen gelden, en zo het 'ge
heel' zal beïnvloeden, zoal niet beheer
sen. (Het is een curieuze gedachte, dat er
altijd sprake zou moeten zijn van een in
stitutie als 'overheid', of'centraal gezag',
die het geheel beheerst. Is dit een verle
genheidsoplossing, om begripsmatig
enig vat op de complexe werkelijkheid te
krijgen?)
Met deze benadering is de opvatting an
nex dat standen van zaken kunnen wor
den verklaard doorte wijzen op het grote
re geheel waarin ze voorkomen: het op
genomen zijn in een bepaalde constella
tie wordt als voldoende verklaring be
schouwd voor een bepaalde wijze van
realiseren. Zo is bijvoorbeeld 'de maat
schappelijke structuur' een geliefde ver
klaringsgrond voor allerlei, doorgaans
minder geapprecieerde verschijnselen.
De benadering heeft de schijn van ob
jectiviteit vanwege zijn causaal karakter
14), en heeft voor de oppervlakkige be
schouwer het pré van een zekere on
weerlegbaarheid. Daarde keus van de ka
rakteristiek geachte kenmerken van 'de'
werkelijkheid, of de aard en omvang van
'het' omvattende geheel, willekeurig is,
ontbeert een dergelijke benadering elk
onderscheidend vermogen. De wer
kelijkheid wordt massief opgevat, als het
geheel der dingen, niet als dat der feiten
15).
In het navolgende zullen enkele voor
beelden van deze (holistische) benade
ring worden beschreven. In de eerste
plaats is daar het spreken over "de pro
blematiek van de kleine kernen". Dit is
een zegswijze waarmee wordt gesug
gereerd dat alles watzich in kleine kernen
aan problemen voordoet onder één
noemer is te brengen. Uiteraard kan niet
ontkend worden dat zich in kleine kernen
problemen voordoen, zoals dat ook het
geval is in nederzettingen van groter for
maat. Maar of deze problemen nu karak
teristiek zijn voor kleine kernen is in feite
volstrekt irrelevant, en draagt in geen en
kel opzicht bij tot het suggereren van op
lossingen. Of het moest deze zijn, dat met
het verdwijnen van kleine kernen ook de
'kleine kernenproblematiek' uit de wereld
is geholpen. Niets duidelijker dan dit il
lustreert de loosheid en het pseudo-we-
tenschappelijk karakter van de uitdruk
king.
In dezelfde lijn ligt de zienswijze, die met
name nog al eens bij gemeenten wordt
aangetroffen, dat het bouwen van wo
ningen het oplossen betekent van de
kleine kernenproblematiek. Het is de ge
dachte dat een bepaalde maatregel over
al zijn goede gevolgen zal hebben. Alsof
woningbouw in het algemeen de verho
ging van drempelwaarden voor diverse
voorzieningen zou kunnen bijbenen, alsof
ook men daarmee verschoond zou zijn
van het nemen van andere maatregelen.
Hoewel enigszins ver gezocht kan men
stellen dat men met het bouwen van wo
ningen eigenlijk het verdwijnen van
kleine kernen op het oog heeft.
Als een derde voorbeeld van dit denken,
eveneens nogal eens door gemeenten
gepraktiseerd, kan worden genoemd de
stelling dat een kern zijn 'natuurlijke'
groei moet kunnen opvangen. Alsof ker
nen gegeven eenheden zouden zijn, die
een eigen groei kennen. Op zichzelf is de
gedachte tamelijk onschuldig; in de Nota
Bewoningspatroon is zij ook aanwezig in
de programmering van de groei van
plattelandskernen, zij het dat hier de ge
middelde regionale groei van de regio als
norm is gekozen, wat voor de meeste
kleine kernen trouwens ook nog wel zo
gunstig, dat is hoog, uitkomt. Moeilijk valt
in te zien waarom een strategie, dat elke
kern zijn eigen natuurlijke groei opvangt,
zou leiden tot een betere spreiding van de
bevolking. Zijn migratiebewegingen dan
zo slecht? Iets anders is, dat enige groei
van de eigen woonplaats proefondervin
delijk een positief effect heeft op de te
vredenheid met de woonomgeving, zoals
in het Dorpenonderzoek is aangetoond,
en dat enige groei ook geen afbreuk doet
aan het in stand houden van plaatselijke