kleine kernen, gezien vanuit onderzoek en beleid
53
voorzieningen. Het hanteren van de ge
middelde regionale natuurlijke groei voor
de quantificering van 'enige' groei heeft
als voordeel dat wordt aangesloten bij het
heersende denken bij gemeenten, en ach,
dit punt is geen halszaak.
Wat verder gaat de opvatting, dat kernen
wel of niet 'levensvatbaar' zouden kun
nen zijn. Kernen worden dan gezien als
organismen, die eventueel een levenscy
clus kunnen doorlopen. De verleiding is
niet gering dan kernen te onderzoeken op
het punt of ze nog 'levensvatbaar' zijn,
waarmee dan tevens de suggestie wordt
gewekt dat inwoners van 'niet levensvat
bare', of zelfs 'dode' kernen in mindere
mate zouden mogen delen in enig op
bouwend overheidsbeleid. Nogal eens
wordt bij gebrek aan andere indicatoren
de frequentie van sociale interactie, bij
voorkeur tot uitdrukking komend in wat
wordt genoemd een bloeiend vereni
gingsleven, gezien als een teken van 'le
vensvatbaarheid'. Alsof mensen er niet
voldoende aan kunnen hebben bij elkaar
te wonen en verder zo weinig mogelijk
met elkaar om te gaan, een gedragspa
troon wat in stedelijke gebieden als vrij
normaal wordt beschouwd en waarin
daar zeker geen indicatie wordt gezien
voor de 'levensvatbaarheid' van de ne
derzetting. In dit verband kan ook worden
gewezen op het onderzoeken van kernen
op de aanwezigheid van lokale leiders.
Een aanpak, die in zijn 'vertaling naar het
beleid' een premie stelt op de geldings
drang van lokale potentaten.
Het moet worden vastgesteld dat Groot in
zijn proefschrift niet geheel ontkomen is
aan een 'hineininterpretieren' van ver
schijningsvormen van lokaal-sociale
constellaties naar fasen in een ontwik
kelingsproces van kernen. Het (metho
dologische) punt waar hierom gaat is, dat
in elke situatie wel aspecten zijn te onder
scheiden die een willekeurige typering
empirische steun kunnen verschaffen 16).
Een vijfde uiting van holisme is ernstiger;
het is de visie zoals die wordt geventi
leerd door de 'Landelijke Vereniging van
Kleine Kernen', waarin kleine kernen
worden beschouwd als 'het grote natio-
nalegoed' 17). Hetis nietmoeilijkte raden
in welke richting daarbij met name zou
kunnen worden gedacht: een idealisering
van het leven in een kleine kern, met ver
knochtheid aan grond en dorp, waar
mensen nog 'zuiver' zijn en eens de red
ding van de nederlandse natie zouden
kunnen bewerkstelligen. Daar, in de
kleine kernen, hebben de autochtonen
het 'recht er te wonen'. Van hier is het een
kleine stap naar 'Lebensraum'-aanspra-
ken, onder opoffering van alles wat ook
door niet ingezetenen van belang zou
kunnen worden geacht. Het is wel zeer
merkwaardig dat dit 'recht om ergens te
wonen' bij uitstek voorbehouden zou
moeten zijn aan een beperkte groep ne-
derlanders. Verder kan deze zienswijze
worden afgedaan met folkloristisch,
reactionair en verwerpelijk 18).
Een zesde vorm van holisme is hybri
disch: in oorsprong bepaald niet holis
tisch. Het is de gewoonte dat sinds het
verschijnen van Groots meergenoemde
boek vele rapporten over 'de kleine ker-
nenproblematiek' zijn opgezet volgens de
inmiddels klassieke indeling huisvesting,
werkgelegenheid, verzorgingssituatie en
sociaal klimaat. Het holistische element is
gelegen in de suggestie dat wanneer het
met de genoemde dimensies goed zit het
ook met de leefbaarheid wel bevredigend
zal zijn gesteld. Specifieke constellaties
dreigen zo aan de aandacht te ontsnap
pen. Overigens is het schema een zekere
bruikbaarheid niet te ontzeggen, al zou
deze verbeterd kunnen worden door wat
explicieter uit te gaan van een bepaalde
visie op het overheidshandelen in het
maatschappelijk gebeuren, dan door
gaans geschiedt. Daarmee zou dan kun
nen worden voorkomen dat 'de' overheid
wordt gezien als de instantie waarvan alle
hulp is te verwachten, n'importe welk
probleem.
Een laatste opmerking die hier past is, dat
niet het misverstand moet ontstaan dat
het speciaal kleine kernen zouden zijn die
op genoemde dimensies een hoge 'pro
bleemscore' zouden bereiken. Huisves
tingsproblemen, werkgelegenheidspro
blemen, vraagstukken op het gebied van
de dagelijkse verzorging en dergelijke
spelen in oude stadswijken in zeker even
sterke mate. Hoeveel rapporten zullen er
nog verschijnen waarin met ernst wordt
beweerd dat het gemiddelde inwonertal
van kleine kernen minder is dan dat van
steden, en dat er derhalve minder voor
zieningen kunnen voorkomen, hetgeen
de mensen voor problemen stelt?
Het is een illusie te menen dat eens alle
problemen in kleine kernen zullen zijn
opgelost. Het is onmogelijk daarop een
beleid af te stemmen, omdat niet bekend
is welke problemen nog in de toekomst
om een oplossing zullen vragen. Reeds te
lang, en ook reeds te vaak, wordt naar
voren gebracht dat ten plattelande sprake
is van aanzienlijke welzijnstekorten, die
met voorrang dienen te worden opgelost.
Er kan worden geconstateerd, dat er een
aantal zaken zijn die met relatief een
voudige middelen tot een oplossing kun
nen worden gebracht. Enkele kleine
voorbeelden: door het systeem van de
buurtbus, die thans op Schouwen-
Duiveland rijdt, is in de nog bestaande
behoefte aan openbaar vervoer groten
deels voorzien. Wat de mogelijkheden tot
het handhaven van lagere scholen betreft
is veel afhankelijk van het rijksbeleid inza
ke normen van klassegrootten, maar
meer nog van het wel of niet samenwer
ken van verschillende richtingen op
plaatselijk niveau. Dit is er een duidelijk
voorbeeld van, dat van 'de' overheid niet
alles verwacht mag worden. En mocht het
tot een samenwerking als zojuist ge
noemd niet komen, dan is dat niet 'jam
mer', maar slechts een klaarblijkelijk pre
valeren van bepaalde waarden en nor
men boven andere. Dat bepaalde inwo
ners van een kern zich druk maken om
plaatselijke voorzieningen, betekent niet
dat iedereen dat zou moeten doen; zou er
op dorpen soms bij wijze van uitzonde
ring geen verscheidenheid van denk
beelden (mogen) bestaan?
Wellicht kunnen experimenten worden
gestart met het op 'non-profit' basis func
tioneren van detailhandelsvoorzieningen
in kleine kernen, waar deze dreigen te
ontbreken. In de Verenigde Staten zijn
hiermee al ervaringen opgedaan 19).
Een experimenteel actie-onderzoek als
het CRM-project op Schouwen-Duiveland
zal ongetwijfeld aanwijzingen verschaf
fen 'hoe het zou kunnen', zonder als
blauwdruk te functioneren van 'hoe het
zou moeten'.
Van belang is in ieder geval dat inwoners
van kleine kernen in Nederland niet wor
den gezien als de laatst overgebleven
wilden in Nederland, of als zielige figuren
die nodig 'agogisch' begeleid moeten
worden, teneinde, wat dan heet, 'zich be
wust te worden van de situatie waarin
men verkeert'. Beter dan wie ook zijn het
de inwoners zelf die in staat zijn hun wo
nen naar eigen model vorm te geven.
Slechts een aanpak waarbij men oog
heeft voor de veelvormigheid van de
werkelijkheid en de daarmee correspon
derende diversiteit en veelsporigheid van
mogelijke oplossingen van gerezen pro
blemen is vrucht beschoren.