HÉT BOEK VAN DE BREE A. Teunis Na de Tweede Wereldoorlog zijn tal van Nederlanders begonnen hun herinneringen aan deze ellendige jaren op papier te zetten. Ze publiceerden de dagboeken, die ze hadden bijgehouden onder soms onvoorstelbaar moeilijke omstandigheden, ze werk ten hun notities uit tot overzichtelijke verhalen, ze schreven romans en zelfs sleutel romans. Nederland had vier tot vijfjaar geleefd onder de druk van het wereldgebeuren, had iets meegemaakt dat eigenlijk alleen maar te vergelijken viel met Alva's krijgsgeweld en Inquisitie, had kortom in bijna 350jaar nooit meer zo'n onmenselijke klap te incasseren gehad en bij degenen, die het hadden overleefd bestond een grote behoefte tot reken schap geven. Geen, die uit de chaos tevoorschijn kwam, was dezelfde als voorheen en nog steeds ligt erin ons denken en praten een duidelijke caesuur: we spreken over vóór en na de oorlog. Het 'tijdens de oorlog' is voor de generatie, die nu rond de zestig is, nog altijd een teer punt; sommigen kunnen er makkelijk over praten omdat ze hun ervarin gen goed hebben kunnen verwerken, anderen zwijgen het liefst omdat het trauma hen nog steeds beheerst ('Begrijp je nu, waarom ik huil?'), maar allen zullen zij erkennen, dat die paar jaren een stempel hebben gedrukt op hun totale bestaan en dat die oorlog in feite nog geen moment uit hun gedachten is. Ze zijn erdoor getekend, beschadigd, gevormd of vervormd, maar ze hebben er allemaal een tik van meegekregen. De druk moest van de ketel en men schreef en schrijft. Schreef van zich af wat men had doorleefd, doorstaan. Soms on beholpen, soms vaardig. Er waren en zijn er die hun onderwerp koel en zakelijk wisten te benaderen, met de objectiviteit van de afstand; er waren (en zijn er) ook, die zelfs na jaren niet in staat waren hun emoties te onderdrukken. Niets heeft, geloof ik, zo diep ingegrepen in het leven van ons volk, van een generatie, als deze oorlogsjaren. Geen periode uit onze ge schiedenis is zo uitvoerig gedocumen teerd en becommentarieerd als de jaren 1940 - 1945. De literatuur over deze pe riode vult makkelijk een bibliotheek. De laatste tijd is de stroom van oorlogs boeken in Nederland wat smaller gewor den, omdat het monumentale werk van Prof. de Jong steeds meer gestalte begint te krijgen. Dat werk alleen vult met 15 delen tot dusver al een boekenplankje en het valt moeilijk in de marge van dit mag num opus nog wat nieuws te krabbelen. Er zijn wel eens bezwaren gemaakt tegen de Jong's aanpak en we kijken even op als hij plotseling Juliana een broertje levert, maar het ziet er toch naar uit dat hij bezig is de P.C. Hooft van onze Tweede Wereld oorlog te worden. Niemand die over deze periode nu en later nog iets wil beweren, kan om de Jong heen. Ook de Zeeuwen niet! In de loop der jaren hebben ook zij een aardig boekenplankje volgeschreven en dat naar typisch Zeeuws-republikeinse trant: per dorp, per stad, per regio en per eiland. De eerste publicaties verschenen toen de vijandelijkheden nauwelijks ach ter de rug waren en het zeewater nog over de velden spoelde en sindsdien zijn ze blijven komen. Vorig jaar verschenen nog minstens twee boeken en één ervan is het hierboven aangekondigde, langver wachte boek van L. W. de Bree, romancier, historicus en oud- conrector van de Rijks scholengemeenschap in Vlissingen. Dat de belangstelling voor het onderwerp nog steeds niet is getaand, blijkt wel uit het feit dat het boek enkele weken na ver schijnen al totaal was uitverkocht. Een bezoek aan de boekhandel op grond van dit verhaal, is dus overbodig. Het boek is er niet meer. Wel wordt een herdruk voorbereid. Schrijver en historicus De Bree schreef zijn boek in opdracht van Provinciale Staten, die, om hem niet al leen uit wandelen te sturen, hem lieten begeleiden en steunen door een Com missie van Advies Geschiedschrijving Zeeland 1940 - 1945. Als research-as- sistent werd hem eerst de heer van der Slikke, vervolgens de heer A.C. Meijer ter beschikking gesteld. Het boek heeft dus onmiskenbaar een officieel tintje, maar wie dan denkt dat hij het definitieve werk over Zeeland van 1940 tot 1945 in handen heeft, een standaardwerk dus, vergist zich. De Staten moet zoiets wel voor ogen hebben gezweefd; ze hebben woorden als standaardwerk en 'integrale ge schiedschrijving' laten vallen, maar het voorwoord van de Commissie van Advies maakt duidelijk, dat het daar niet van ge komen is, omdat de Bree dit pertinent weigerde. De Bree voelde zich in eerste instantie schrijver (moeten we daar ro mancier onder verstaan?), geen ge schiedvorser en hij wilde daarom wel een wetenschappelijk verantwoord historisch relaas leveren, maar geen standaard werk, beslist niet. Staten en Commissie zijn met deze zienswijze accoord gegaan. Dit gaf de Bree het voordeel, dat hij z'n stijl en z'n visie geen geweld behoefde aan te doen en naar eigen inzichten z'n relaas zo kon inrichten, dat hij als schrijver aan zijn trekken kwam, mits hij zich maar hield binnen de grenzen, die zijn historisch ge weten hem oplegde (aan Goethe's Lustzu Fabulieren mocht hij dus geen gevolg ge ven) en rekening hield met de opmerkin gen van de Commissie, die hij, naar ik begrijp, echter ook naast zich neer kon leggen. Het is allemaal een beetje inge wikkeld 'enerzijds...anderzijds', maar dat het de leesbaarheid van het boek ten goede is gekomen, lijdt geen twijfel. Ik ben er op een avond om 9 uur aan begon nen en ik had het om 5 uur 's morgens uit. Het leest als een roman, om een dik cliché te gebruiken en al is het dan geen stan daardwerk, het is zeker het boeiendste boek dat over de onderhavige periode is verschenen. In Zeeland dan. Bij herlezing, wat rustiger, meer afgeme ten en wat minder geneigd om me te laten meeslepen door de bekwame schrijftrant van de auteur, kom ik toch op een aantal bezwaren tegen zijn werkwijze. Met iemand, die in de eerste plaats als schrij ver en pas daarna als historicus z'n on derwerp benadert, kun je moeilijk discus sieren, omdat een schrijver zich vrijhe den kan permitteren, die een historicus niet ter beschikking staan. Eventuele be zwaren zal de schrijver altijd terzijde kun nen leggen met een beroep op zijn schrij verschap. De opvattingen van schrijver en historicus hoeven elkaar niet uit te sluiten, maar als de schrijver welbewust mag prevaleren, moet de historicus het afleggen, terwijl het toch in eerste aanleg om historie gaat. Huizinga en Presser, om maar een enkele naam te noemen, waren

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1980 | | pagina 3