het boek van de bree
35
Franse infanterie trekt richting Breskens op 1 2 mei 1 940, 11.00 uur.
tot bladzijden, waarvan ik denk 'moest dit
nu zo?' of'waarom hierdan niet?' Ik moge
dit met enkele voorbeelden illustreren.
Quarles
Op pagina 73 komt Commissaris Quarles
van Ufford, die ons al eerder is voorge
steld als voorzitter van een 'braaf en saai
college' (de Staten) ten tonele in een sce
ne, Johnny Kraaykamp waardig. Op 10
mei 1940 laat het Commando Zeeland
's morgens om 5.16 hettelegram 'maatre
gel D nemen' uitgaan, hetgeen betekende
dat alle Duitsers meteen moesten worden
geïnterneerd. Quarles begrijpt niets van
dit telegram, belt de concierge van de
Abdij en verzoekt hem de eerste de beste
ambtenaar die hij te pakken kan krijgen bij
hem te brengen. Die ambtenaar is een
jongeman, die gewekt door het lawaai
van de overvliegende Duitse bom
menwerpers, plichtsgetrouw naar zijn
kantoor is gerend. De concierge vangt
hem op bij het fietsenhok en brengt hem
bij de Commissaris. Ik citeer de Bree: "De
Commissaris droeg over zijn pantalon
nog het pyamajasje, de bretels hingen
langs de benen omlaag. In de hand hield
hij een telegram. 'Jongeman, kun je mij
ook zeggen wat dit betekent?' De jon
geman las, voelde zich hopeloos tekort
schieten; hij schudde het hoofd. 'Ga dan
naar het stadhuis, daar zul je wellicht
iemand aantreffen die ons kan inlichten'.
De commandant van de politiepost op het
stadhuis hoorde het verhaal van de bood
schapper met verbazing aan, hij werd
wantrouwig. Het scheelde weinig of hij
had de ambtenaar ter griffie in hechtenis
genomen." Einde citaat.
Het is een pracht verhaal, maar wel dode
lijk. Ik heb geen enkele reden om aan de
juistheid van het verhaal te twijfelen. Bij
informatie bij mensen die hem goed heb
ben gekend, is mij gezegd dat de Bree
nooit iets zou opschrijven, als hij niet ab
soluut zeker van de juistheid was. Het
gaat mij dan ook niet om de feiten, maar
om de manier waarop ze werden geëta
leerd. Hier is de schrijver aan het woord,
die met zijn gevoel voor dramatiek zich
een goede scene niet laat ontgaan. Een
objectief historicus zou a) als hij het al
nodig vond deze scene te vermelden iets
hebben geschreven als 'de Commissaris,
die kennelijk zijn stukken niet gelezen
had, stuurde een verdwaalde ambtenaar
naar het stadhuis om te vragen wat dit
telegram betekende. De man werd daar
bijna gearresteerd omdat hij over docu
menten bleek te beschikken die hij niet
hoorde te kennen' en b) de bron hebben
vermeld. Ik kan me niet onttrekken aan de
indruk dat er in deze claus een soort per
soonlijke afrekening plaats vindt, gedekt
door een keurige Commissie van Advies
en een even keurig Statencollege. Ik word
in deze mening gesterkt door het feit dat
de Bree ook verder niet veel goeds over
Quarles heeft te melden. Hij wordt een
paar maal beschreven als het type van
een regent (terwille van het nageslacht