FRANCISCUS PETRUS OUDENS, EEN AMBITIEUS STATIONSCHEF IN ARNEMUIDEN EPISODEN UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE KIESRECHTBEWEGING IN ZEELAND. Dr. G. Taal Kiesrechtacties in Nederland vóór 1887. Honderd jaar geleden was het kiesrecht in ons land beperkt tot een kleine groep, over het algemeen welgestelden. De grondwet van 1848 schreef voor, dat de kiezer Nederlander en ingezetene moest zijn, minstens 23 jaar oud en in het volle genot van de burgerschapsrechten, aan welke eis volgens de toenmalige inter pretatie vrouwen niet voldeden. Boven dien moest een kiesgerechtigde in de rijks-directe-belastingen aangeslagen zijn voor tenminste een in de kieswet per gemeente vastgesteld bedrag, dat vol gens de grondwet niet lager mocht zijn dan 20,- per jaar. Men noemde dit cen suskiesrecht. Het land was verdeeld in kiesdistricten, die elk afzonderlijk één of meer leden van de Tweede Kamer kozen. Bij de indeling werd uitgegaan van ca. 45.000 inwoners per Kamerzetel; daarvan hadden slechts een paar duizend mannen het kiesrecht. De verkiezingsstrijd ging in elk district tussen personen. De candidaat, die de absolute meerderheid van de uitge brachte stemmen op zich verenigde, was gekozen. Behaalde geen der candidaten die, dan kwam er een herstemming tus sen de twee, die de meeste stemmen hadden verkregen. Feitelijk werd dan de beslissing gebracht door de aanhangers van de candidaten, die na de eerste ronde waren afgevallen. In de jaren na 1870 ontstond er binnen de grote liberale stroming een vooruitstre vende groep van zgn. jong-liberalen, die grote belangstelling hadden voor de le vens- en werkomstandigheden van de arbeiders; zij meenden dat de taak van de overheid ten aanzien van de verbetering daarvan moest worden uitgebreid. In 1870 werd het'Comité ter bespreking van de sociale quaestie' opgericht; daarin vergaderden liberale intellectuelen als de journalist mr. H. Goeman Borgesius, de advocaten mr. J. D. Veegens en mr. M. J. de Witt Hamer en de industrieel J. C. van Marken met arbeidersleiders als de meubelmaker B. H. Heldt en de typograaf Th. de Rot. 1Beide laatsten behoorden tot het Algemeen Nederlandsch Werk liedenverbond (ANWV), dat langs 'or delijke en wettige wegen' de verheffing van de arbeiders nastreefde. In de jaren tachtig daalde de betekenis van dit met de jong-liberalen gelieerde verbond, door dat de orthodox-protestantse arbeiders zich afzonderlijk in 'Patrimonium' organi seerden, terwijl sinds 1881 de Sociaal- Democratische Bond (SDB) hen verenig de, die naar een totale ommekeer in de maatschappelijke verhoudingen streef den. In Zeeland heeft het ANWV geen rol ge speeld. Na 1882 zijn er afdelingen van 'Patrimonium' ontstaan in Middelburg, Vlissingen, Terneuzen en Goes, terwijl in 1883 en 1885 resp. in Vlissingen en Mid delburg afdelingen van de SDB werden opgericht.2) Bij de jong-liberalen bestonden ernstige bezwaren tegen het bestaande kiesrecht systeem. Borgesius en het Groninger Kamerlid Mr. S. van Houten wensten ruime uitbreiding van het aantal kiesge rechtigden, maarzij wilden wel eisen blij ven stellen, zoals een 'elementaire geestesontwikkeling' en voorzien in ei gen levensonderhoud. Anderen wilden verder gaan en deze controverse leidde tot de verdwijning van het 'Comité' van 1870 en tot de oprichting in 1879 van het 'Comité voor Algemeen Stemrecht'. Dit bestond uit 'heeren', maar nodigde ar beidersvertegenwoordigers - zowel van socialistische als niet-socialistische ver enigingen - uit voor de vergaderingen. Veegens was de eerste voorzitter en tot de leden behoorden zowel De Witt Hamer als de toenmalige Haagse predikant F. Domela Nieuwenhuis.3) In diezelfde tijd ontstond er een socialisti sche 'Vereeniging tot verkrijging van Al gemeen Kies-en Stemrecht', die vooral grote meetings wilde organiseren. Het 'Comité' voelde niet voor die methode; Domela Nieuwenhuis ging in die jaren over tot het socialisme en verliet de jong- liberale groep. Daarna leidde het 'Comité voor Algemeen Stemrecht' een kwijnend bestaan, waarin De Witt Hamer, sinds juni 1883 voorzitter, blijkbaar geen nieuw le ven kon brengen. Op 10januari 1886 werd het opgeheven in een bijeenkomst, ge presideerd door de secretaris, dr. P. C. F. Frowein, leraar aan de HBS voor Meisjes te Goes.4) Voor het ANWV was de strijd voor alge meen kiesrecht zeer belangrijk, maar dit moest- overeenkomstig het karakter van dit verbond met de nodige geleidelijk heid via grondwetsherziening worden bereikt. De socialisten wezen alle omwe gen en tussentrappen af en binnen de in 1883 opgerichte 'Nederlandsche Bond ter verkrijging van Algemeen Stemrecht' ze gevierde hun strijdmethode. In de jaren 1883-'85 werden bij de opening van de Staten-Generaal in september steeds massale demonstraties gehouden; het ANWV, dat niet tot de kiesrechtbond had willen toetreden, kon zich toch moeilijk van de zaak distanciëren en werkte dus wel aan de meetings mee. In 1885 werd door de demonstranten een dreigende motie aangenomen, volgens welke het volk nu voor het laatst op deze manier zijn mening over het kiesrecht deed kennen. Daarmee had de bond zichzelf de weg voor volgende dergelijke acties afgesne den, terwijl meer revolutionaire daden uitbleven. De betekenis van de bond nam daardoor af.5) De grondwetsherziening van 1887. De vrij algemene ontevredenheid over het bestaande kiesstelsel was één van de grote stimulansen om grondwetsherzie ning na te streven, zowel bij de liberalen als bij een deel van de antirevolutionai ren, wier politieke leider, dr. A. Kuyper, een ruime uitbreiding van het kiesrecht ten behoeve van de 'kleine luyden' wenste. Niet al zijn partijgenoten waren voorstanders van een dergelijke vooruit strevende politiek, terwijl in katholieke kring weinig behoefte aan een royale kiesrechtuitbreiding bestond. Bovendien waren de confessionele Kamerleden over het algemeen slechts bereid aan de libe rale verlangens toe te geven, wanneer de grondwet ruimte zou verschaffen voor invoering van overheidssubsidie aan de bijzondere school. Na jaren van moeizame parlementaire strijd kwam tenslotte in 1887 een serie compromissen tot stand. Volgens de her ziene grondwet zou het kiesrecht worden toegekend aan hen, die zouden voldoen aan door de kieswet te bepalen 'ken- teekenen van maatschappelijken wel stand en geschiktheid'. De rekbaarheid van deze formulering deed de benaming 'caoutchouc-artikel' ontstaan. In afwach ting van de nieuwe kieswet werd door een voorlopige regeling het kiesrecht alvast flink uitgebreid: het kiezerscorps werd ruimschoots verdubbeld, van 134.000 tot 292.000. De toelating van zoveel nieuwe kiezers werkte vooral gunstig voor de an tirevolutionairen, die in 1888 samen met de katholieken de meerderheid in de Tweede Kamer verwierven. Het eerste confessionele meerderheidskabinet, on der leiding van mr. AE. baron Mackay dankte daaraan zijn ontstaan; het slaagde er echter niet in een nieuwe kieswet tot stand te brengen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1980 | | pagina 16