een elandonderkaak uit het (holland?)veen opgevist in de oosterschelde
112
en de Kaspische Zee. Ook de Kaukasus
behoorde er nog toe. Door overbejaging
vooral in de 18e eeuw, o.a. ten behoeve
van huiden voor uniformen van de Russi
sche cavalerie (zelfs tot aan de eerste we
reldoorlog droeg een bereden gardere
giment een parade-uniform van eland-
leer) kwam de zuidgrens van het gebied
waarin de eland zich ophield steeds ver
der noordelijk te liggen. Na de revolutie,
omstreeks 1919 werd zelfs het totale
elandbestand in Rusland bedreigd. De
soort schijnt zich echter snel te kunnen
herstellen; na 1928 nam dank zij na
tuurbeschermingsmaatregelen het aan
tal elanden weer toe. De zuidgrens van
zijn verspreidingsgebied verlegde zich
weer naar het zuiden en lag omstreeks
1960, ondanks de landschappelijke ver
anderingen, weer ongeveer waar die zich
oorspronkelijk bevond. In Noord-Rusland
(en Siberië) bewoonde de eland oor
spronkelijk de bostoendra's. De noorde
lijke grens van het verspreidingsgebied
viel samen met de toendragrens. Aan
vankelijk was ook hier door de algehele
achteruitgang van het bestand de grens
steeds verder naar het zuiden komen te
liggen, maar ook deze verschoof na het
dieptepunt van 1919 weer naar het noor
den. Thans houden elanden zich zelfs 's
zomers in de toendra op; ze hebben hier
door hun natuurlijke grens overschreden
(er is wel sprake van een "toendrapopu
latie", waarbij een seizoentrek van de die
ren karakteristiek is). In 1960 zijn er zelfs
elanden gesignaleerd aan de kust van de
Noordelijke IJszee.
Aan de andere zijde van de Oeral strekte
het areaal van de eland zich zuidwaarts uit
tot in Noord-Mongolië en
Noord-Mandsjoerije, naar het oosten tot
aan de Grote Oceaan. Evenals in Euro
pees Rusland heeft hier een ongeveer ge
lijktijdige inkrimping en uitbreiding van
het leefgebied plaatsgehad.
In Noord-Amerika hebben de natuurlijke
grenzen van het gebied waarin de eland
voorkomt sedert het Postglaciaal weinig
of geen verandering ondergaan. In het
noorden, van Alaska tot de Hudsonbaai
valt de grens samen met de boomgrens.
In Labrador ten oosten van de Hudson
baai is de grens onduidelijk. Op New
Foundland werd de eland uitgezet. De
zuidgrens loopt ruwweg van de Atlanti
sche Oceaan door de aan Canada gren
zende staten van de U.S.A. en door Zuid-
Canada tot aan Vancouver Eiland aan de
Grote Oceaan.
Ten oosten van de Rocky Mountains is
een uitloper naar hetzuiden tot in Utah en
Colorado.
Men onderkent thans vijf duidelijke on
dersoorten van de soort Aices a/ces, mo
gelijk zijn het er zes of zeven:
1. De Europese eland.
2. De Oost-Siberische eland (groter dan
de Europese).
(Deze beide ondersoorten zijn wat kleur,
grootte en schedelbouw betreft duidelijk
van elkaar te onderscheiden)
3. De Ussuri-eland (Oost-Siberië en
Noordoost China). Dit is de kleinste
ondersoort met uitsluitend een stan-
Afgeplat handvormig gewei van een Europese eland.
gengewei dat zeer regelmatig van
vorm is (zie afb.). Men beschouwt deze
ondersoort als een oude vorm die zich
"geïsoleerd" heeft ontwikkeld.
4. De Alaska-eland (grootste van alle on
dersoorten).
5. De Amerikaanse eland (mogelijk in
twee of drie ondersoorten onder te
verdelen, doch door grote gelijkenis
onzeker).
De Kaukasische eland, een kleine onder
soort, is begin 19e eeuw uitgeroeid.
Domesticatie
Van rotstekeningen weten we dat sedert
het Neolithicum reeds elanden als rij- en
trekdier werden gehouden. Later komen
paard en rendier hier veelal voor in de
plaats. In het natuurpark Petschora-
llytsch in Siberië bevindt zich een eland
farm waar men jonge dieren temt en ze
leert lasten te dragen en sleden te trekken.
Ook worden ze er gemolken. Na drie jaar
zijn ze volledig voor hun taak berekend,
waaruit blijkt dat ze zich snel aan mensen
kunnen aanpassen.
We zullen nu bekijken wat de pollenana
lyse van het veen, waardoor de opgeviste
onderkaak was omgeven, heeft opgele
verd. Eén monster werd onderzocht door
Mejuffrouw Dr. C. C. Bakels van het Insti
tuut voor Prehistorie der Rijksuniversiteit
te Leiden en één door Ing. J. de Jong van
de Afdeling Paleobotanie Kenozoïcum
van de Rijks Geologische Dienst te Haar
lem.
Beider onderzoek leidde tot het constate
ren van het zelfde type veen. De plan
tengemeenschap waaruit dit veen werd
gevormd maakte deel uit van een land
schap waarin de eland zich uitstekend
thuis zal hebben gevoeld. Dr. Bakels
noemt het "in zoet water gevormd laag-
veen". Zij vindt dat het pollenspectrum
het beste past in het Atlanticum of in de
eerste helft van het Subboreaal (zie stra-
tigrafisch overzicht). Ing. De Jong spreekt
Typisch „stangengewei" van een Ussuri-eland.