de onmogelijke maecenas
99
aankopen door de overheid ging het al
snel mis. Hoewel Bol, directeur Dordts
Museum, en de Wilde, toen directeur van
het Van Abbe-museum te Eindhoven, la
ter van het Stedelijk te Amsterdam, de
aan te kopen werken vooraften behoeve
van Gedeputeerde Staten selecteerden,
kon ik mij in die dagen niet in het provin
ciegebouw vertonen zonder voorwerp te
zijn van aanhoudende spot over deze
keuze die mij ten onrechte werd toegere
kend. Slechts zeer node wilden de amb
tenaren "die dingen" aan de muren van
hun werkvertrekken. Dit tussendoor ter
typering van de sfeer.
Mes ging maar door
Als pendant van de Zeeuwse Muziek
school werd vrij spoedig het Zeeuws In
stituut voor Kunstzinnige Vorming (toen
beperkt tot beeldende kunst) opgericht.
Een poging om de Muziekschool en het
Instituut voor Kunstzinnige Vorming sa
men te voegen strandde op een onzinnige
landelijke regeling die een dergelijk sa
mengaan, ook op plaatselijk en provin
ciaal niveau, verhinderde, ook al had men
toen reeds in Den Haag de mond vol over
decentralisatie en plaatselijke autonomie.
Er gebeurde nog meer: de amateurmu-
ziek kreeg een kwaliteitsinjectie door een
subsidiet.b.v. beroepsversterking; uit het
Anjerfonds werd veel geld geput om
harmonie- en fanfareverenigingen aan
nieuwe instrumenten te helpen; er kwam
een Zeeuwse prijs (voor de arrivé's) en
een aanmoedigingsprijs (voor de veel-
belovenden), etc. etc.
Ook de huisvesting van de Muze tot de
vijftiger jaren uiterst belabberd - werd
grondig verbeterd. Van de oude behui
zingen bleef veelal, zoals bv. in Middel
burg, geen steen op zijn plaats en soms
liep het bouwen zelfs wat uit de hand,
zoals in Terneuzen en Axel, waardoor
men op ongeveer 6 Km. afstand aan het
kunstminnende publiek en artiesten on
derdak kon bieden, maar dat was van het
goede weer watte veel. Ja, als je eenmaal
aan het inhalen gaat, weet je ook van
geen ophouden.
Alles voor niets?
En nu, na deze niet al te plechtstatige te
rugblik, weten wij van zeer bevoegde zij
de, dat er niets veranderd is, de drem
pelvrees, de achterstand en het onbegrip
zijn er nog en naar ik vermoed zijn ze zelfs
nooit weg geweest.
Uiteraard zou ik boude beweringen als
boven geciteerd liever met cijfers ver
duidelijkt hebben gezien, maar dat bleek
niet mogelijk. Cijfermatig is het mislukken
van de horizontale geografische, en de
verticale, voor alle lagen der bevolking
geldende, kunstspreiding in Zeeland niet
aantoonbaar, maar daarom niet minder
evident. De eerder vermelde uitspraken
van zeer achtenswaardige zijde worden
immers van alle windstreken bevestigd.
Onderzoek dat elders wel werd gehouden
wijst uit dat het landelijk grondig mis is.
Het is vanzelfsprekend triest te moeten
vaststellen dat er niets of weinig ver-
noemenswaard veranderd is, ondanks de
ijver van vele en niet geringe financiële
offers van de volksgemeenschap. Dit
laatste mag men niet onderschatten,
want in 1951 kwam er op de rekening van
het Provinciaal Bestuur één postten bate
van de kunsten voor. De naam van deze
post luidde: "Bijdrage voor uitvoeringen
enz. van cultureel belang". Wat zo al van
cultureel belang enz. mocht worden
geacht, stond er keurig bij vermeld, nl. de
uitvoeringen van het Residentie-orkest,
het Rotterdams Philharmonisch Orkest
en de Mattheus-passion in Hulst. Ook de
uitgaven voor de kunstsector stonden op
genoemde rekening op de cent nauwkeu
rig uitgeteld en wel 1.952,22. 6)
Op naar de Provinciale begroting 1980.
Het "zeeuws Huishoudboekje" van Jaap
Tevel en de zijnen maakt de begrotings
cijfers ook voor de gewone lezer toegan
kelijk, daarom zal ik daaruit maar citeren.
De amateurkunst kan op een totaal subsi
die rekenen van 279,000,-.
Op educatief vlak komen daarbij de:
Zeeuwse Muziekschool 485.000
en het Zeeuws Instituut voor K.V. 162.000
filmvorming 3.500
Ondersteuning Kunstzinnige
vorming 100.000
Dat is voor de amateurs, en dan hebben
wij nog wat kleinigheden overgeslagen.
Nu de professionele kunstbeoefening: de
Stichting Cultuurspreiding krijgt voor zijn
podiumevenemten 1.000.000
Beeldende Kunsten 169.000 en de rest
laat ik maar zitten. Optellen is niet nodig
want het is duidelijk genoeg dat het ver
schil tussen 1.952,22 in 1951 en de ter
typering hierboven genoemde bedragen
niet veroorzaakt is door de inflatie.
Veel, heel veel geld, een grote inzet, - en
over het resultaat kan noch wil iemand
naar huis schrijven.
Ontmoediging
Jan Kassies, ook al langdurig zeer actief
op het Kunstbevorderingsfront, verklaart
de zaak min of meer voor gezien, als hij
wat mistroostig opmerkt: "Alleen heb ik
vandaag het gevoel dat daar weer veel
aan het verzanden is, niet is blijven leven.
En ik begrijp best waarom. Er zijn soms
even wat vonken, maar die doven snel
onder politieke stortbuien als loonpolitiek
en energie". Om vervolgens weinig blijr
moedig vastte stellen: "Ik vind het nietzo
vreemd dat in dit land de politieke noties
zover afliggen van de culturele noties".7)
Met deze constatering legt Jan Kassies de
hele ellende op tafel. Ook al zegt hij het
heel voorzichtig; want in feite is het veel
erger. De politieke en culturele noties lig
gen niet zo ver uit elkaar, zij hebben let
terlijk geen notie van elkaar.
De politiek heeft zo zijn redenen die de
kunst niet kent
In het voorafgaande hoe-het-groeide-
verhaal kan men steeds weer het zoeken
naar alibi's terugvinden voor het voeren
van een kunstbeleid. Het gaat eigenlijk
niet om de kunsten, maar om de zelf
werkzaamheid; het creatief bezig zijn; de
zinvolle vrijetijdsbesteding. Publiek geld
moet de publieke zaak ten goede komen
en derhalve moet worden volgehouden
dat de kunsten er voor iedereen zijn, en
als het volk dat niet inziet, dan zullen wij
het langs educatieve weg wel mores le
ren. Vandaar het paternalismezich uitend
in volksontwikkeling en volksopvoeding,
en niet te vergeten het project van het
educatieve circuit, wat dat ook mag zijn.
Keer op keer heeft, om Pascal weer eens
te parafraseren de politiek zo zijn redenen
die de kunst niet kent. Zo zal de kun
stenaar steeds het kunstwerk centraal
stellen en de politicus de zaalbezetting.
Die werelden liggen zover uit elkaar dat
iedereen het vanzelfsprekend vindt dat
kunstenaars nimmer in vertegenwoordi
gende politieke lichamen zitten. Daar ho
ren economen, juristen, en een welzijns
werker is tegenwoordig ook niet te ver
smaden; maar kunstenaars in de politiek
zijn haast ondenkbaar.
Een minister, zoals indertijd Malraux in
Frankrijk, die zelf kunstenaar is, daarmee
zouden de politici in Nederland zich geen
raad weten. In Nederland stop je de Muze
bij het woonwagenwerk en de bijstands
wet, want een bij de zaak passend Minis
terie hebben wij voor de kunsten niet
over. Immers in 1952 had de KVP recht op