de bretellen van de commissaris 136 Schegbeeld in de vestibule van het Oostindische Huis te Middelburg, verwoest in 1 940. Tekening Jac. Prince. vloeden en ook zijn visie op Zeeland 1940-1945 bepaalde. Evenwel, hij was geen opstandige, geen revolutionair, want daarvoor was hij te sterk gecondi tioneerd in het Walcherse bestaan. Wel was hij mede aanstichter - nu al weer meer dan twintig jaar geleden - van wat toen als een révolte werd beschouwd binnen het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, maar hij stond niet vooraan: dr. P. J. Meertens liep voorop. 15) De Bree hoorde niet thuis op de bar ricaden: de trekken van Geerse - door Van Schagen zo indrukwekkend be schreven, waren hem als mens niet vreemd, maar evenmin als historicus. Deze laatste opmerking dient eveneens te worden gepreciseerd, want zij raakt zijn werk. Zijn weg tot de geschiedenis liep via het onderwijzerschap en de M.O.-opleiding (van Jan Romein) en dat hield een afstand in van die vakgenoten die de academische paden hadden be wandeld. Volgens het vroegere Middel burgse patroon leverden beide catego rieën - de onderwijzer en de academicus - ook een sociaal verschil op, waardoor nog weer extra grenzen werden getrok ken. In het minuscule wereldje van histo rici in Zeeland fungeerde bijvoorbeeld dr. W. S. Unger als de onaantastbare en ongenaakbare vertegenwoordiger van een wetenschappelijke upper-class, ter wijl mensen als H. Pieters- directeur van de Provinciale Bibliotheek en De Bree zich volgens de ongeschreven wetten van de Middelburgse maatschappij van weleer zich daartoe niet mochten reke nen: zij waren hoogstens middle-class. Weliswaar overschreden zij in hun werk deze grenzen - het omvangrijke oeuvre van De Bree bewijst het - toch bleven ze zich van hun uitganspunt bewust. Dat tekent een mens. "Die Grenzen meiner Sprache bedeuten die Grenzen meiner Welt", schreef Wittgenstein. Soms is ook het omgekeerde het geval. Op dit punt gekomen acht ik mij verplicht de signalen uit Zeeland 1940-1945 aan te geven, die er op duiden dat De Bree zich in dit werk herhaaldelijk opstelde binnen de grenzen van zijn wereld - de provin cie, ook als sociologisch gegeven, waar hij was opgegroeid. De persoonlijkste ui ting lijkt mij op pagina 59 te vinden. Hij meldt daar te behoren tot de 144.000 dienstplichtigen die zich op 29 augustus 1939 per trein naar hun mobilisatiebe stemming spoedden. Ik citeer: "In de Stationsstraat passeerde ik een militair, die zijn autootje aan het inladen was. Te laat besefte ik dat de man een besterde kraag droeg - ik had dienen te groeten Wanneer iemand zo lang de herin nering aan een hiërarchie meedraagt, dat hij nog weet een kleine veertig jaar tevoren niet te hebben gesalueerd en wanneer hij dat bovendien waard vindt te vermelden in een historisch werk, dan moet bij hem een besef van sociale ge laagdheid wel diep hebben gezeten. Een tweede voorbeeld. Op pagina 336 schrijft De Bree dat de Duitsers aan de gemeente Koudekerke een boete opleg den, waarvan de last over de ingezete nen werd verdeeld. De deutschfreundli- chen waren echter daarvan op bevel van Münzer vrijgesteld, bovendien eiste de ze figuur dat het daardoor openvallende bedrag van tweehonderddertig gulden op de deutschfeindlichen zou worden verhaald. Omdat burgemeester Dreg- mans verklaarde er niet één te kennen, besliste M. dat de notabelen het ontbre kende moesten bijpassen. De Bree meldt wie: "de uit zijn ambt gezette Commis saris der Koningin Quarles, R. W. Graaf van Lynden, de dominee, de dokter, de notaris." Deze aanhaling van Greshoff is tekenend voor De Bree: de zindelijke burgerheren, "oud-liberaal, wantrou wend en gezond", met hun kastebesef kon hij niet vergeten. Ook de stijl - een terloops citaat - is voor hem kenmer kend: de Engelse uitdrukking 'understa tement' is daarvoor gebezigd, de advies commissie gebruikt het in haar voor woord. In werkelijkheid is er geen sprake van een angelsaksische achtergrond: ze is puur-Geersiaans. Van Schagen over deze door hem benoemde figuur: "Zijn gebrek aan scherpte is het waardoor we altijd weer tegen de lamp lopen als er maar ergens een lamp is te bekennen". Ik kan hier de verleiding niet weerstaan om nog een zin over te schrijven uit Van Schagens meesterlijke essay- ik heb het met stijgende bewondering herlezen: "Ideologieën, bewegingen, vormen, zij komen en gaan. Geerse blijft. Wie zou er anders het gelag moeten betalen. Altijd zullen er schuchteren moeten blijven, zwakken, passieven, weerlozen, die we ten wat verduren is, opdat de grote Held zijn heldendom zal kunnen ontladen, de grote Schreeuwer zijn recht, de grote Leider zijn leiderschap." Maatschappe lijke schuchterheid was een trek van Le- vien de Bree en bepaalde tevens zijn om gaan met de geschiedenis, in het bijzon der de periode waarin vooral schreeu wers en leiders het hoogste woord had den. Zeeland 1940-1945 is sobere ge schiedschrijving met sterk 'Geersiaanse' trekken. Een laatste voorbeeld uit het boek. De Bree citeert op pagina 143 het dagboek van de Middelburgse gemeentesecreta ris Van der Veur, die nog kort voor het bombardement een paar boorden koopt en zich laat scheren in de zaak van kap per Julianus. De Bree: "Clean shaven en met een kraakzindelijk boord verscheen Van der Veur ter vergadering. Het komt

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1980 | | pagina 10