K e t 1 o e u to 3 v o 1 k 3 k a r - k t c r b 11 j f t int r i g e r 0 n te !3v>ee vv e 1 o f n I e t e e n 1 e e r 3 e "Wanneer de Geerse zich op zijn oude dag, krom- en opgewerkt, als dat zo uitkwam doodgemoedereerd voor het armhuis aan meldde, dan stamde deze gemoedsrust niet alléén uit een gelatenheid-uit-noodzaak, niet alléén uit Christelijke resignatie; er zat ook iets anders 'bij: de feodale resten, waarvan we zoeven spraken en die hem in de overtuiging deden leven, dat het alles paste in een on wrikbaar maatschappelijk bestel, waarin dit zijn volkomen passende plaats was; zijn wereldbeeld was statisch en alles was zoals het was verordineerd. Pleidooi voor Polderman" heeft bij dit alles mijn bijzondere voorkeur. Nergens anders bij de Bree vind ik een karakter zo aangrijpend en indringend beschreven als hier. Is deze Polderman niet de tegenhanger van Van Schagen's Geerse? Of is hij juist de beste bevestiging ervan? Hij is hoe dan ook een heel levende figuur, sterk en na genoeg onverwoestbaar, stug als zijn grond waar zoute stormen over gaan en slagregens én voorjaarszon. Ik herken in Polderman ook de onmis kenbare trekken van De Bree zelf, zijn donkere oogopslag, zijn onverwacht gevoel voor humor, zijn onverzette lijkheid waar hij onverzettelijk moest wezen, zijn zoeken naar recht en evenwicht: alles bijeen de wezens kenmerken van deze schrijver en zijn werk. Afidré Oosthoek oyër L de Rree als 3 c h r i j v e r J r g 7 v 6 O De Bree hoorde niet thuis op de bar ricaden: de trekken van Geerse - door Van Schagen zo indrukwekkend be schreven, waren hem als mens niet vreemd, maar evenmin als historicus.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1980 | | pagina 5