dertig jaar zeeuws tijdschrift
166
terd dat de algemene vergadering op ad
vies van het bestuur besloot de samen
werking voort te zetten.
Het redactioneel beleid en de maatschap
pelijke ontwikkelingen
Vooral in de beginjaren verklaarden de
redactieleden herhaaldelijk dat de kwali
teit nauwlettend in het oog zou worden
gehouden. Alles wijst erop dat veel ge
sproken is over de vraag of de geschiede
nis en de oudheidkunde niet een te ruime
plaats kregen. Met name de oudheidkun
de moest wat minder aan bod gaan ko
men, zodat er meer ruimte voor de actua
liteit vrijkwam. Zoals uit de bijgeleverde
tabellen te lezen valt is dit beleid ook in
derdaad uitgevoerd. In de jaren echter dat
bij veel Nederlanders de belangstelling
voor geschiedenis en monumenten sterk
toenam, steeg ook in het Zeeuws tijd
schrift het aantal bijdragen van zowel al
gemeen- als lokaalhistorische aard. Zo
verschenen er degelijke artikelen over
dorpspompen en ander straatmeubilair.
Grondige, brede beschrijvingen van mo
numenten en monumentjes kunnen naar
de mening van schrijver dezes niet te veel
worden gemaakt, de vraag doet zich ech
ter wel voor of het Zeeuws tijdschrift veel
plaats hiervoor in de kolommen moet in
ruimen.
Zo goed als verdwenen zijn de discussies.
Zou er werkelijk niemand te vinden zijn
die een al dan niet controversieel stand
punt wil verdedigen, bijvoorbeeld overde
wenselijkheid van een vaste oeververbin
ding? Kranten en weekbladen staan er al
maanden vol mee. Is het daarom dat de
lezers van het Zeeuws tijdschrift zwijgen?
Verdwenen zijn discussies zoals in voor
bije jaren gevoerd zijn over het Deltaplan,
de Oosterschelde, het "Zeeuws volkska
rakter". Misschien vindt men het nu te
laat voor een nieuw betoog over de vaste
oeververbinding. Toch lijkt me een bijdra
ge over de verhouding tussen provinciaal
bestuur en nationale overheid, toege
spitst op deze kwestie, heel leerzaam en
nog buitengewoon actueel.
Hoe het ook zij, de polemieken blijven ge
wenst. Misschien zal het boek van L. W.
de Bree, Zeeland 1940-1945, deel I, een
posthume steen in de vijver blijken. Een
niet al te kleine steen, er moeten golven
van komen. De heren A. Teunis en G. A.
de Kok hebben hun standpunten al uit
eengezet. Hopelijk komt er een vervolg.
Maar ook als de lezers blijven zwijgen,
zoals ze in 1952, getuige de Ten geleide bij
de derde jaargang, deden, zal niettemin
het Zeeuws tijdschrift ongetwijfeld een
leesbaar kwaliteitsblad blijven.
Bijna dertig jaargangen maken deze voor
spelling mogelijk.
NOTEN:
1) Circulaire ontvangen door P. J. Meertens, aanwezig
op het Documentatiecentrum Zeeuws Deltagebied.
Dossier Zeeland-Zeeuws tijdschrift.
2) L. W. de Bree, Leer mij ze kennen...de Zeeuwen.
Leiden, 1969. p. 138.
3) M. C. Verburg, De Middel-burgers. In jrg. 23, p. II, 1.
4) J. C. J. van Schagen, Van de Geerse's. In jrg. 2, p.2.
5) P. J. Meertens, Het Zeeuwsch Genootschap der We
tenschappen. In: jrg. 7, p. 65.
L. W. de Bree, Nogmaals het Zeeuwsch Genoot
schap. In: jrg. 8. p. 22.
6) Jrg. 16, p. 36.
7) Jrg. 20, p. 177 en 224 e.v.
8) ARCHIEF. Mededelingen van het Koninklijk
Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen.
1979. p. IX.