over het ontstaan van de fortificaties in oost zeeuws-vlaanderen en aangrenzend gebied
15
vormde een bedreiging voor Parma. Het
kon een steunpunt worden voor de be
voorrading van Gent en voorflankaanval-
len op zijn leger wanneer hij eenmaal het
beleg voor Antwerpen zou hebben gesla
gen. Het bezit van Terneuzen zou tevens
van belang zijn om de vijandelijke
scheepvaart op de Schelde, voor Antwer
pen een levensbelang, onmogelijk of ris
kant te maken. Vandaar dat Parma in de
eerste helft van 1584 dan ook bezig was
met Terneuzen.
Op 3 februari 1584 ondernamen de
Staatsen een strooptocht naar Zaamslag,
Aandijk en Othene. Deze plaatsen werden
verbrand en het gebied daar onder water
gezet.
Van Spaanse zijde werd bij Terneuzen
een tegenfort gebouwd (waarschijnlijk
fort Triniteit).
Op 5 mei sloeg de graaf van Roubaix het
beleg voor Terneuzen. Alhoewel men van
Staatse zijde bevreesd was dit brugge-
hoofd binnen enkele dagen te verliezen,
kon dit beleg na enkele maanden worden
afgeslagen.
Ook op Zuid-Beveland werden aanvallen
gevreesd. Tussen Zeeland en Antwerpen
ontstond derhalve een gemeenschappe
lijk belang, hetwel blijkt uit de Instructie
van 5 mei 1584 tot het doorsteken van de
dijk bij Campen, waardoor Aandijk, Gen-
derdijk, West-Zaamslag, Oud-Othene,
Diepenee, Nieuw-Othene en 's Graven
polder werden overstroomd. Het fort
Campen is hierna waarschijnlijk door de
Staatsen verlaten. Van Spaanse zijde
werd een nieuw fort Campen gebouwd.
Hierdoor hadden zij vanuit de Hulstersche
Haven, waar in juni 10 12 galeien gesta
tioneerd waren, een controle op de
scheepvaart op de Wester-Schelde.
In juli waren de Spanjaarden de vesting
van Terneuzen zo dicht genaderd, dat da
gelijks schermutselingen plaatsvonden
en de artillerie van de vesting dagelijks in
actie kwam. Mogelijk kan dit bevorderd
geweest zijn door het omstreeks 10 juli
onttrekken van een compagnie Franse
soldaten voor de verdediging van fort Lil-
lo. Op die zelfde datum n.l. bracht Parma
zijn hoofdkwartier over naar het kasteel
van Beveren voor de aanval op Antwer
pen.
Op 18 juli, tijdens het hoogtepunt van de
belegering van Terneuzen, besloten de
Gecommitteerde Staten van Zeeland tot
het uitvoeren van nieuwe inundaties.
Rond 20 juli werd vanuit de vesting een
uitval gepleegd, die bij de Spanjaarden
grote verliezen te weeg bracht en waar
schijnlijk het opbreken van het beleg be
werkstelligde.
Op 31 juli volgde een Instructie van de
Staten-Generaal om "de dijcken deur te
steken te Buuckgate, Ter Neuse ende 't
Sas oft elders daer het bevonden sal we-
sen aldernutst te wesen". Tevens werd
macht gegeven ook die dijken doorte ste
ken "tot gherieve, commoditeit ende be-
schermenisse der Stadt Antwerpen ende
omliggende quartier" ten einde zoveel
mogelijk de vijand te kunnen hinderen.
Met dit laatste zal het doorsteken van de
dijken van Saeftinghe bedoeld zijn, waar
door dit gebied alsmede bijna het gehele
Land van Waes, met uitzondering van de
polders Doel en St. Anna, geïnundeerd
werd.
Door de uitgevoerde inundaties werd de
druk op Terneuzen verminderd en de in
middels begonnen aanval op Antwerpen
bemoeilijkt. Reeds vóór de val van Gent,
op 17 september 1584, werd hieraan de
volle aandacht gewijd. Deze belegering
zou eerst dan succes kunnen hebben, als
Antwerpen van de bevoorradingsweg
met Holland en Zeeland, n.l. de Schelde,
afgesneden werd. Men begon aan de lin
keroever met het overmeesteren van de
schansen St. Antonis, Tervente en de
Noord, waarna, op 10 juni, fort Liefkens-
hoek werd ingenomen. Op 25 juli werd
Kalloo bezet, waar aan de Scheldezijde
het fort St. Marie werd opgeworpen. Van-
d'aaruit werd een aanval ondernomen op
het inmiddels geïnundeerde gebied aan
de rechteroever, waar fort St. Philip werd
gebouwd. De afsluiting van de Schelde en
de mogelijkheid van het brengen van
Iroepen over de Schelde werd verkregen
door het tussen deze twee forten bouwen
van een vlotbrug, bestaande uit 32 grote,
aaneengeschakelde schepen. De voor de
bouw van deze brug en de verschillende
forten benodigde materialen, werden in
eerste instantie over de Schelde aange
voerd tot Burcht, vanwaar de schepen, via
de overstroomde landen van Borger-
weert en Melsele, nabij Kalloo konden ko
men. Ter bescherming van deze vaarweg
werd begin oktober bij Burcht een fort
gebouwd. In die zelfde maand verover
den de Staatsen een bruggehoofd nabij
dit fort, waar een schans werd opgetrok
ken. Hierdoor werd de aanvoer van de
nodige materialen belemmerd. Een nieu
we aanvoerweg werd gevonden door het
graven van de Parmavaart. Hierdoor
werd een verbinding gemaakt vanaf Gent
naar Kalloo, via: de Moervaart tot Steke-
ne; de Gentse Vaart tot één km. benoor
den Voorhoute bij de Tromp en vandaar-
uit de Parmavaart. Deze was gedeeltelijk
gegraven en benutte gedeeltelijk de in het
geïnundeerde gebied aanwezige kreken
en geulen, tot de uitmonding van de Mei
kader in de Schelde. Hier werd het fort De
afbeelding 5.
Penning (voor- en achterzijde) geslagen op de verovering van Zutphen, Deventer en Hulst door prins Maurits in
1591.