CULTURELE UITWISSELING TUSSEN ONGELIJKE PARTNERS a L. Borst De stelling, dat het vergaderwezen een tot systeem verheven durende commu nicatie-stoornis is, moge wat overdre ven lijken, er valt nochtans veel voor te zeggen. Veelal immers wordt tijdens vergaderin gen niet van gedachten gewisseld, maar lopen de deelnemers zich slechts aan de kant warm in afwachting van de bestij ging van het eigen stokpaard. Hier is vaak weinig tegen te doen, tenzij men de te bespreken onderwerpen ten zeerste beperkt, waardoor een wat zake lijker aanpak mogelijk wordt. Veel illusies moet men zich overigens nimmer maken. Dat laatste deed ik ook niet, toen ik op verzoek van het Zeeuws Tijdschrift 8 no vember 1980 naar Eeklo ging om een Culturele Uitwisselingsdag van Zeeland en Oost-Vlaanderen bij te wonen, maar toch had ik dit keer enige hoop, dat een redelijk overleg, tot de mogelijkheden zou behoren. De organisatoren - de provinciebestu ren hadden immers ditmaal een uiterst concreet gespreksthema aangeboden aan een gemengd gezelschap van ge zagsdragers en vrijwilligers en wel de podium kunsten. Hier viel dacht ik, best iets van te ver wachten, want oeverloos geredekavel leek mij een onmogelijkheid bij een zo beperkt onderwerp. Een podium is een ruimtelijk gegeven, en de kunsten, die op podium hun ruim ten vinden, zijn duidelijk te omschrijven. Voor alle zekerheid werd zo'n omschrij ving ook nog in het programmablad op genomen en er was voor mij dan ook alle aanleiding om te geloven, dat een genia le geest bezig was geweest om voor ie der gat een strik te spannen. Rare rituelen. Uiteraard moet je door een aantal rare rituelen heen, zoals openingswoord, in leidingen, celdelingen (in studie-groep jes apart gaan zitten kletsen), de malle gewoonte van een z.g. forumgesprek en dan een slotwoordmaar de gebrekki ge vorm, kon ditmaal, zo dacht ik, niet veel afbreuk doen aan de zo streng be grensde inhoud. Termeer niet, waar de gezagsdragers van Zeeland en Oost-Vlaanderen eerder reeds ook in geografisch opzicht het te bewerken terrein bovendien heel pre cies hadden afgepaald. In een gezamenlijk schrijven van de bei de provinciebesturen aan den volke werd immers gesteld dat"de nadruk wordt gelegd op de activiteiten in het grensgebied: Zeeuws-Vlaanderen, Land van Waas en Meetjesland".1) Zo hoort het: bij alle zijwegen een bordje "verboden toegang". Laat ons eens zien wat er van de goede bedoelingen terecht kwam. Commen taar tussendoor mijnerzijds moet U maar voor lief nemen. De Inleidingen. 1. De heer de la Mar, directeur van de Stichting Cultuurspreiding Zeeland gaf in zijn betoog aanvankelijk wat te veel aandacht aan zijn eigen S.C.Z. en prees daarbij luidkeels de vrijwilli gers, die de publieksparticipatie tot in de programmakeuze toe zeker stel den. (Nu ja, veel heeft men niet te kiezen uit het landelijke aanbod, want daar is het maar al te vaak: graag of nieten bovendien moet men nimmer al te enthousiast doen over publieks parti cipatie, want die deur moet men wel op een klein kiertje houden. Gaat deze wagenwijd open, dan kun nen immers podium kunstenaars van het type Vader Abraham het werk niet meer aan. Hou het elitair, de la Mar, egalitair wordt er al voldoende gedacht.) Gelukkig kwam de inleider daarna terzake door te bekennen, dat er van Zeeuwse zijde in de beroepskunsten niet of nauwelijks enig aanbod t.b.v. de podia in Vlaanderen kon worden gedaan. Daarmede viel althans m.b.t. de be roepskunsten de bodem uit de zo fel begeerde culturele uitwisseling. Als één van beide partijen niets te bie den heeft mag men zich afvragen, wat men dan wel op de markt heeft te zoeken. Dat de la Mar vervolgens een goed betoog hield over de noodzaak van één geintegreerd toneelaanbod in één en hetzelfde taalgebied, was wel meegenomen - vooral omdat hij dui delijk maakte dat de regelingen van beide rijksoverheden terzake eerder verhinderen dan bevorderend werk ten -, maar de afspraak was nu een maal gemaakt, dat er over uitwisse ling in het grensgebied zou worden gepraat en daar kwam niet veel van terecht. Men dient zich dan ook af te vragen, of het nu wel een juiste keuze was om de Zeeuwse beroepsbemiddelaar van beroepspodiumkunsten met le ge handen naar Eeklo te sturen. 2. De heer J. Crommelinck, lid van de Provinciale Toneelcommissie Oost- Vlaanderen, zag binnen het ruimer kader van de Nederlands-Belgische Culturele uitwisseling meer commis sies dan resultaten. In de warwinkel van organisaties en regelingen we ten alleen nog ambtenaren de weg, terwijl de mensen, waar het om gaat, door de bomen het bos niet meer zien, zo betoogde hij. Zelfs op het terrein van de amateuris tische kunstbeoefening was het z.i. al niet veel beter, want de machtige bonden in noord en zuid bleken zeer gesteld op breedschalige projecten, zoals studieweekeinds, festivals en toernooien, maar reeël contact met de basis kon de heer Crommelinck niet ontwaren. Een wat mistroostig betoog, maar ja de man had al het gelijk van de vis markt. Alleen wij schoten er niet veel mee op, want dat wij al tientallen jaren op dit terrein vrijwel alles verkeerd doen, weten wij allang. Als het anders was, dan zou de bij eenkomst in Eeklo - en eerder vorig jaar in Terneuzen- overbodig zijn ge weest. De heer Crommelinck - hij wilde, denk ik, niet al te pessimistisch eindi gen - vestigde nog enige hoop op contacten tussen grensgemeenten en daaruit wellicht voortvloeiende initiatieven. Nu ja, het was schraal want voor podiumkunsten zijn er geen goede accomodaties in de grensgemeenten aanwezig, maar ja beter wat dan niets. Verlammende bureaucratie. Beide inleiders hadden overigens fraaie voorbeelden van ambtelijke tegenwer king bij de hand. Zo deed de heer de la Mar een veel ge bruikte fiscale truc uit de doeken om bij de uitwisseling zowel thuis als uit belas ting te kunnen heffen op één en hetzelf de product, terwijl de heer Crommelinck de vreemde gewoonte van douaniers laakte, om moeilijk te doen bij het in- en

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1981 | | pagina 32