de zeeuwse smouzegangen
90
d) Olivier Ie Juede, inv. Alg. R. A. Brus
sel, Aquits de Lille, nrs 192-193,
doos 5, 14.1.1455, zegel met drie
jodenhoofden. (J. TH de Raadt, zie
onder b). Afb. 3.
40KT
Wij moeten ervanuitgaan datde perso
nen, die vanaf de 1 3e eeuw in Zeeland
gesignaleerd worden en als de Jode
(dictus ludaeus) worden geciteerd, van
uit Vlaanderen en Brabant hier zijn ver
zeild geraakt. Dit in overweging nemen
de volgen hier enige data, inzake de
aanwezigheid in die dagen van joden in
Zeeland;
1266
Geraldi dicti ludei wordt genoemd in
een acte te Vrankendike (bij Vlissingen)
inzake een overdracht van grond aan de
Abdij van Duins (bij Oostende). (Dr.
Henri Obreen, Bijdrage en Mededelin
gen Hist. Gen., deel 47, 1 926, no XVII).
1343
toponym Joeden Stripe (destijds Zee
land, thans Z. Holland), duidt op de aan
wezigheid of wel de verdrinkingsdood
van joden aldaar. (Dr. H. G. Hamaker,
Rekeningen der Grafelijkheid van Zee
land, Utrecht, 1880, deel II, pag. 266).
1349
joden omgekomen in Zeeland, Memor-
buch von Metz, Salfeld, pag. 266/270.
1350
te Keulen verschijnen joden, komende
uit Zeeland, de broers Andreas en Pe
trus van Zeelandia, Kober, Grundbuch
Köln, op cit., pag. 74, pag. 95/96.
1359
Hertog Albrecht van Beieren belooft
aan Italiaanse kooplieden (kennelijk
Lombarden) te Goes, dat hij zonder
hunnen wil geen anderen Toscaan-
schen noch Joodschen koopman, in
vier jaren tijd in de gezegde stad eenig
vast verblijf zou toestaan (Mr. H. J. Koe
nen, Geschiedenis der Joden in Neder
land, Utrecht, 1843, pag. 87 en 88.)
(Mogen wij hieruit opmaken, dat eerder
èn in andere steden van Zeeland, wel jo
den waren toegelaten).
10.10.1359
een zelfde verklaring als ten opzichte
van GOES nu m.b.t. Zierikzee (Frans van
Mieris, Groot Charterboek der Graven
van Holland en Zeeland en Heeren van
Vriesland, Leyden 1755, deel III, pag.
107 108).
18.08.1397
idem m.b.t. Middelburg (M. v. Empel en
H. Pieters, Zeeland door de Eeuwen
heen. Middelburg 1959, pag. 587).
21.01.1429 en 22.04.1433
Lodewijk die Joede, leenman van
Haemstede, (Ons Voorgeslacht, Rotter
dam, 20e jrg., no. 138, XI 1965, p.
259).
1432
de overgang van een jood tot het chris
tendom beloonde het stadsbestuur met
een Philips-schild.
1435
de overgang van een jood tot het chris
tendom beloonde het stadsbestuur met
twee Arnolds-guldens.
1436
de overgang van een jood tot het chris
tendom beloonde het stadsbestuur
slechts met 10 gr.
(H. M. Kesteloo, De Stadsrekeningen
van Middelburg, 1 881pag. 217).
1452
kreeg een arme vrouw, vroeger jodin,
12 gr. (Kesteloo, pag. 92).
1461
kreeg eene jodin die het heilige gelove
angenomen hadde 6 d.gr. (Kesteloo,
pag. 92).
10.01.1483
Arent de Juede pacht de tol van Yer-
sckeroirt (De Leenregisters van Bewes
ten Schelde door Mr. R. Fruïn, 's-Gra-
venhage, 1911, pag. 1 22).
1497
te Veere worden 3 joden gedoopt (Rei
gersbergen, Chroniick van Zeelandt,
deel II, pag. 349).
1527
Marcus Perez, te Middelburg geboren,
calvinist, maar door de spaanse spiona
gedienst beschreven als „Spaignol juif
de race" (terecht, hij was een Marran,
zoon van een dwangmatig gedoopte
spaanse jood) zie M. H. Gans, Memor-
boek, Baarn 1971, pag. 19.
1541
te Middelburg, volgens sentensie van
den Secreten Raad der Keizerlijke Ma
jesteit (Inquisitie) Marco en Louis Fer
nandez om der geloofswille, verbrand
(F. Nagtglas, Eene Rustplaats der Ban
nelingen, Zeeuws Jaarboek en Middel-
burgsche Naamwijzer, 1864, met toe
voegsel, pag. 8).
Ongetwijfeld zullen er tientallen joden
tussen de jaren 1 266 en 1 588 (Smou-
zengang te Oostkapelle) in Zeeland zijn
geweest, wier namen echter in de thans
noch bestaande archivalia uit die tijd
niet met name werden genoemd. Maar
zeker bestaan er, op basis van de eerder
genoemde data, redenen genoeg om te
concluderen dat de Zeeuwse Smouze
gangen hun namen te danken (ofte wij
ten?) hebben aan de aanwezigheid al-
daarvanjoden (gedoopt of niet). Hierbij
zij nog aangetekend dat Middelburg,
sinds omstreeks 1 655, een Jodengang
kende en ooit is er te 's-Gravenpolder,
gemeente Borsele, een Jodenstraat ge
weest (thans 's-Gravenstraat).
J. Becker: De Nederl. Leeuw, XCVII jrg. juli/aug.
1980, kolom 276-278.