ZEEMANSVERHALEN
J. C. van Schagen
Broer Jan
1850. Mietje was keukenmeisje op Veld-
zigt, bij Juffre Snouck Hurgronje. Op een
saaie winteravond staat ze bij de aan
recht de theeboel klaar te maken - wat
kopjesgerammel, meer herinnert ze zich
niet. Dan, even, knippert de petroleum
lamp, de keukendeur springt open en in
het deurgat staat haar broer Jan, de zee
man. Blij gaatze naar hem toe- hij kwam
altijd zo onverwacht uit de lucht vallen -
maar dan is hij weg. Niets dan een don
ker deurgat. Het stormt buiten. Weken
later komt het bericht, dat dien nacht zijn
schip verging en hij verdronk. In de
bocht van Guinee.
Wat valt, dat valt
Toen Jane hoorde, dat Boord met zijn
schip in Middelburg voor de wal lag - ze
kwamen uit Finland met een lading bal
ken voor Houthandel Alberts - is ze
gauw naar de stad gegaan. Want ze kén
de dat! Bezopen thuiskomen, nu ja, laten
we wél wezen, dat moet je kunnen be
grijpen - maar met lege zakken, dat kon
niet. Ze trof hem nog aan boord en met
een zoet lijntje - jawel, Boord was de
kwaaiste niet. Maar onderweg naar huis
kon je natuurlijk niet alle Middelburgse
kroegen overslaan. Geduldig stond ze te
wachten op de stoep van dat knipje daar
in de Segeersstraat, waar hij niet meer te
houden was geweest. Tot hij er genoeg
van krijgen zou - ze gunde hem best wat,
maar loslaten, dat kón ze niet. Eindelijk
was het dan zover en Boord kwam weer
naar buiten, lichtelijk zwaaiend, maar
niet onwelgezind. Royaal! Hij gunde zijn
wijf ook wat, hij wist best, waarom ze
daar stond, vooruit! En hij doet een gulle
greep in de broekzak - jij óók je deel!
Daarbij valt per ongeluk een gouden
tientje op de grond en Jane bukt zich
gedienstig, om het op te rapen - maar
dan opééns is de Beer los: Boord, ra
zend, rukt haar weg en ze krijgt er van
langs! Hoe durft ze! Wat valt, dat valt, dat
moet ze nu maar eens goed onthouden.
Hij pakt haar bij de arm en ze moet mee,
naar huis. Het tientje blijft liggen.
Kameraden
Op een keer was Jan's driemaster onver
wachts in Vlissingen binnengevallen. Ze
moesten naar Antwerpen, maar dat kon
beter den volgenden ochtend, met opko
mend water. Jan en zijn kameraad kon
den nog net even heen en weer naar
Veldzigt om Miete goeiendag te zeggen.
Maar per slot kwam daar toch niet meer
van, omdat ze in Middelburg waren blij
ven hangen - de onvermijdelijke toer
langs een aantal Middelburgse kroegjes,
allicht. Zodat ze maar weer terug gingen.
Onderweg, lopende natuurlijk, de Kou-
kerkse weg, kwam er een ernstig pro
bleem naar boven: hetgeld was nog niet
op en hoe moest dat nou? Zoiets kón
niet, het hóórde niet en het was nog ge
vaarlijk ook. Ze moesten er af, maar hoe?
De Vlissingse begraafplaats passerende
krijgt Jan een inval. Die begraafplaats,
waar de Grote Held Hobein begraven
lag, die had siervazen! Of het een sier-
vaas op Hobeins tombe was, dan wel ter
zijde van het inrijhek, vermeldt de histo
rie niet. Maar, hoe dan ook, de kameraad
klautert naar boven, de zakken worden
geleegd en de hele schat klinkende munt
- want alleen zó werd destijds de gage
uitbetaald - gouden tientjes waren toen
nog gewoon - wordt in de stenen vaas
gedeponeerd. Het zou langer dan een
jaar duren, eer ze daar weer kwamen.
Het lag er nog nét zo.