oosterschelde: van open of dicht naar open en dicht
146
punt van de studie was wel dat langduri
ge beroepsprocedures konden worden
vermeden.
De gegevens waarop de uiteindelijke be
slissing van de regering werd gefundeerd
en de hoofdlijnen van het uiteindelijk ont
werp stonden in de "Analyse Ooster
schelde varianten" en het "Eindrapport
stormvloedkering Oosterschelde" (ook
wel witte en blauwe nota genoemd). De
witte nota beschouwde drie alternatieven
tegen de achtergrond van de veiligheid
en de gevolgen voor milieu, visserij,
werkgelegenheid enz. Het betrof de bouw
van een afsluitbare stormvloedkering, de
afsluiting van de Oosterschelde volgens
het oorspronkelijke deltaplan en het
openhouden van de Oosterschelde met
verhoging van de bestaande dijken.
Beide eerste alternatieven boden volgens
de nota gelijkwaardige veiligheid, waarbij
de achterliggende dijken nog als een
tweede kering gingen fungeren.
Een open Oosterschelde werd minder
veilig geoordeeld omdat ook verhoogde
dijken kwalitatief minder zijn en omdat
het gevaar van dijk- en oevervallen blijft
bestaan.
Bij elk alternatief treden grote verande
ringen op in het milieu, al blijft de natuur
lijke waarde groot. Ook wanneer de Oos
terschelde open zou blijven, zouden vele
inlagen en grote schorgebieden verdwij
nen en zou het typische dijklandschap
worden aangetast. Achter een storm
vloedkering zou de soortenrijkdom blij
ven, terwijl na afsluiting een aantal soor
ten zou afnemen en andere zich juist zou
den gaan ontwikkelen.
De blauwe nota bevatte een onderzoek
naar de vraag of aan de ontbindende
voorwaarden van de regering kon wor
den voldaan. Onderzocht werden de mo
gelijkheden voor de bouw van een storm
vloedkering in de drie geulen Roompot,
Schaar van Roggenplaat en Hammen,
met een doorlaatopening van 11.500 (het
gewenste minimumniveau) tot 20.000
m2, dat wil zeggen getijverschil bij Yerse-
ke tussen 2,3 en 3,1 m (65-90% van het
huidige getijverschil). Uitgangspunt was
dat de kering ieder moment gesloten
diende te kunnen worden, dus ook op
stroom en bij laag water.
Vooral dit laatste stelt zware eisen aan de
fundering van het kunstwerk. Rijkswater
staat concludeerde dat de bouw van zo'n
kering mogelijk was binnen de gestelde
termijn (voor de winter van 1985) tegen
een bedrag van 2,9 miljard (met een
kleine doorlaatopening).
Op basis hiervan nam de regering op 17
juni 1976 aan dat aan de gestelde voor
waarden was voldaan, waarmee de
Tweede Kamer instemde. Een dag later
overhandigde de minister van verkeer en
waterstaat persoonlijk een brief, die hier
van gewag maakte, aan de Commissaris
van de Koningin tijdens een schorsing
van een vergadering van provinciale sta
ten.
Gedeputeerde staten toonden zich ver
heugd met de regeringsbeslissing, al
werd aangedrongen op overleg over de
sluitingsprocedure en het treffen van een
regeling voor de financiële gevolgen van
geulverleggingen e.d. die zullen ontstaan
door het veranderen van de getijbewe
ging.
Toen restte nog één belangrijke beslis
sing: de grootte van de doorlaatopening.
Deze is bepalend voor de mate van (on
zekerheid over het behoud van het huidi
ge karakter van de Oosterschelde; hoe
groter de opening, des te groter het getij
verschil en des te dichter de huidige situa
tie wordt benaderd. Ook ditmaal onder
zocht de minister drie varianten: 11.500,
14.000 en 20.000 m2, resp. 65, 77 en 90%
van het huidige getijverschil bij Yerseke
overlatend. De grote opening was even
wel 260 miljoen duurder in aanleg dan
de kleinste. De Zeeuwse staten toetsten
de varianten aan de uitgangspunten van
de regering, te weten veiligheid, behoud
van het milieu en mogelijkheden voor de
schelpdiercultures. Unaniem kozen pro
vinciale staten voor de bouw van een ke
ring met de grootste opening, omdatdeze
de minste onzekerheden bood.
Overwogen werd dat deze weliswaar
110 miljoen duurder zou uitvallen dan
de middelgrote opening, maar ook dat de
kans niet denkbeeldig was dat bij aanleg
van de laatste opening een kunstmatige
mosselverwaterplaats nodig zou zijn
(kosten 145 miljoen). Het mocht niets
baten. Na een ernstige vertraging - aan
vankelijk weigerde de Kamer met het de
missionair geworden kabinet te debatte
ren - stemde de Tweede Kamer op 7 sep
tember 1977 in met de regeringsbeslis
sing om de stormvloedkering te voorzien
van de (middelgrote) doorlaatopening
van 14.000 m2.
6. Uitvoering (na oktober 1977)
Hiermee lag, voor wat betreft de kering,
het beleid (opnieuw) vast. Al verstomden
voor- en tegenstanders natuurlijk niet,
van een fundamentele discussie is geen
sprake meer geweest.
Nu iets naders over de kering zelf.
Al geruime tijd is op het oog ruim de helft
van de monding van de Oosterschelde
afgesloten. Er ligt immers het damvak
Geul tussen de werkeilanden Neeltje-
Jans en Noordland, terwijl bovendien een
werkeiland is aangelegd op de Roggen-
plaat. Hun invloed op het getij in de Oos
terschelde is echter minimaal omdat het
getijvolume vrijwel uitsluitend door de
drie geulen Hammen, Schaar van Rog
genplaat en Roompot zijn weg naar en
van de Oosterschelde vindt. In deze drie
geulen zullen in totaal zesenzestig pijlers
(met drieënzestig openingen) worden
'neergezet'. De pijlermonolieten worden
gemaakt in een bouwdok van 50 ha bij het
werkeiland Neeltje-Jans, 16 m onder de
zeespiegel. Dit dok is door een 3 km lange
stalen brug met Schouwen-Duiveland
verbonden. De pijlers, die een totaalge
wicht hebben van rond 18.000 ton (18 mil
joen kilo), zullen door een totaal nieuw
soort hefschip worden geplaatst (omdat
de holle pijlervoet een opdrijvend vermo
gen van bijna 9.500 ton heeft, moet het
schip ca. 9.000 ton heffen).
Maar voor het zover is, moet de fundering
worden aangebracht.
Allereerst moet de bodem van de Ooster-
scheldemonding worden verbeterd. Met
name wordt daarbij het los afgezette zand
verdicht. Door de trilnaalden van een ver
dichtingsschip zal het zand in een dichte
re pakking worden gebracht (vergelijk het
schudden van een bus met suiker). Daar
bovenop wordt een geprefabriceerd fun-
datiebed gebracht, een met zand en grind
gevulde versterkte kunststofmat. Daarop
komt de drempel: verschillende, steeds
zwaarder wordende lagen steenblok
ken). De drempel heeft tot taak de zand
bodem onder en rond de pijlers te be
schermen tegen uitschuring, vooral als
de kering gesloten is.
Na voltooiing zal de kering er in hoofdlij
nen als volgt uitzien, (tek. p. 145). De tra
peziumvormige voet van de pijlers zal ge
heel onder het fundatiebed zijn verdwe
nen. Op dit bed, tussen de voeten van de
pijlers, ligt de drempel met daarop een
dorpelbalk. In gesloten stand sluiten de
schuiven aan opdezedorpelbalken keren
het water tussen deze balk en de boven
balk. Deze laatste balk, die op NAP 1.00
m ligt, keert als het ware de golven vanaf
het punt waar de schuif ophoudt tot NAP