BESPIEGELINGEN BIJ EEN HONDERDJARIGE WATERSTAAT officiële herdenking Provinciale Waterstaat van Zeeland vrijdag 76 oktober 1981 Ir. W. de Beiji Het is niet ongebruikelijk dat bij een honderdste jaardag het feest wordt op geluisterd door de aanwezigheid van de Commissaris der Koningin en/of burge meester; wij prijzen ons gelukkig ons in dit opzicht te kunnen conformeren aan de traditie. Als regel verschijnt ook de journalist ten tonele. Hoe dat dan toegaat doet Bo- mans uit de doeken in een verhaal, op genomen in zijn bundel „Kopstukken". Een nog jonge journalist krijgt opdracht een 100-jarige te bezoeken. De oude man aan de deur die hij eerst voor de jubilaris aanziet, verwijst hem naar een stokoude grijsaard in een kamer hoger op. Deze roept hij via een spreekhoorn „Wel gefeliciteerd" toe, maar krijgt te horen: „U bent abuis, vader is boven!" De journalist stormt nu de trap op - bang om te laat te zijn - en vindt dan inderdaad de 100-jarige. Niet in bed of in een rolstoel zoals hij vreesde, maar aan detouwen, bezig een vogelnestjete bouwen. Nu zult u bij het betreden van het pand Groene Woud no. 1 niet op elke verdie ping in ouderdom toenemende lieden aantreffen, die zich onledig houden met gymnastische oefeningen: het instituut tijdschrijven kent deze categorie nog niet. Wie u wel aantreft zijn als regel vrij jonge medewerkers van allerlei discipli nes, die doorgaans met enthousiasme hun werk doen op het terrein van klas sieke waterstaat, van verkeer of van milieu. Op dat gebied maken ze - figuurlijk gesproken - ook wel eens een hoogstandje. Waarmee ik maar zeggen wil dat het zo juist geschetste beeld in exemplarische zin wel op gaat. En dat is maar gelukkig ook. Want een 100-jarig feest voor een geestelijk uitgeblust gezelschap zou weinig zinvol en in elk geval criant vervelend zijn. In het kader van het feestprogramma zie ik mijn bijdrage in het houden van wat bespiegelingen over taak en struc tuur van de provinciale waterstaat. Immers, het zal nauwelijks de bedoe ling zijn dat ik u de geschiedenis van de afgelopen 100 jaar nog eens uit de doe ken ga doen. Dit heeft M. P. de Bruin al gedaan in zijn boek. En dat op zo'n des kundige en verhelderende wijze dat ik u moet aanraden van dat boek terdege kennis te nemen. Niet dat er over het verleden geen ver halen zijn te houden waar M. P. niet aan toe kwam. Het meest opvallende verschil met thans is misschien wel desoberheid van de werkomstandigheden (sommigen beweren dat zulks nog het geval is) en de sterk verticale structuur van de orga nisatie. Die soberheid werd onder meer bevorderd door het systeem van bureauvergoeding: de ingenieurs en de technisch ambtenaren hielden bureau aan huis en ontvingen daarvoor een bescheiden jaarlijkse vergoeding. Boze tongen beweren dat een eventueel batig saldo aan het eind van het jaar in - sigaren - rook op ging. De opzichters werkten veelal ook thuis, echter zonder vergoeding. Eén van de laatsten uit deze categorie heb ik - jaren geleden - nog eens aangetroffen zittend in de huiskamer, tekenbord op tafel, brandende kachel en veel dro gend wasgoed. Voorwaar knus en ge zellig maar enigszins uit de tijd (ook toen al). De verticale structuur hebben we ook thans nog niet geheel verlaten. Maar een groot centraal apparaat in een modern gebouw waar veel in teamver band wordt gewerkt schept toch wel zóveel dwarsverbanden dat de verticale lijnen maar een onderdeel zijn van de totaalstructuur. Zoals elders zijn de op vattingen wat gemakkelijker geworden, hetgeen bijvoorbeeld ook in de kleding tot uitdrukking komt. De tijd dat de hoofdingenieur bij een gesprek met de Commissaris der Koningin eerst zijn ja- quet moest aantrekken is al heel lang geleden. De tijd is niet ver meer af dat men zal spreken over een das als een versiersel dat vroeger door mannen wel werd gedragen, met name bij officiële gelegenheden. Ook het kennisspectrum was vroeger in sommige opzichten anders van inhoud. De ontwikkeling daarvan vindt u uiter aard in „het" boek. Een enkel voor beeld. Voor 1959 bestonden in Zeeland 307 polders, elk met een eigen bestuur. Daaronder waren enkele grotere zoals Het Vrije van Sluis, Walcheren, De brede watering en Schouwen, een klein aantal middelgrote, maar vooral veel hele kleine van 10-100 ha. Een bestuurder daarvan ontving geen sala ris van belang: het was een erebaan. Maar toch niet onbelangrijk, met name als de polder zeewerend was. Dus moesten aan zo'n bestuurder mini male eisen worden gesteld en wie kon dat beter beoordelen dan de locale man van de provinciale waterstaat? Om niet in de medische of psychische casuïstiek te vervallen werden enkele globale toetsen gehanteerd, uitmondend in een standaardrapport dat aldus luidde: „Het zijn op het oog gezonde personen zonder zichtbare lichaamsgebreken en zij bezitten voldoende verstandelijke ontwikkeling voor de vervulling van het ambt." Of zodoende steeds capabele bestuur ders werden gevonden weet ik niet: in elk geval konden zij tegen een stormpje. Zal ik bij het verleden niet te lang stil staan, het spreken over de toekomst is een hachelijke onderneming. Het motto „elk kent de laan die derwaart gaat" moge schoon klinken voor een rapport over toekomstige structuren, de werke lijkheid is anders. Ten aanzien van provinciale taken is dat dubbel moeilijk omdat hier zeker veran deringen op til zijn. De minister van binnenlandse zaken wil de provincies anders indelen; hoe en wanneer precies is weliswaar onduidelijk, maar de kans op bijvoorbeeld enige vergroting van Zeeland zit erin. Ook omtrent hettaken- pakket zijn nieuwe ideeën geuit: aan vankelijk zou de nadruk meer op dedoe- functie komen te liggen. De uitwerking van deze gedachte heeft echter tot een Babylonische spraakverwarring geleid, waar ik althans nog weinig lijn in kan ontdekken. Ik zal dus zorgvuldig op het grensvlak van verleden en toekomst blijven - dus in het heden - en mij beperken tot het signaleren van bepaalde tendenzen die wijzen op de continuïteit en die voorts in de verschillende sectoren een gemeen schappelijke basis vinden. Veiligheid (dijken) Sprekend over de provinciale water staat in Zee/and is er één aspect dat in verleden, heden en - naar verwachting ook in de toekomst - steeds een cen trale plaats inneemt, namelijk de veilig heid.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1981 | | pagina 21