landarbeiders
197
schonken. De wantoestanden zijn het
waard om aan de vergetelheid te worden
ontrukt. Veel boeren hadden bij hun hof
steden of in de dorpen woningen voor
hun personeel.
Ik ken een voorbeeld van een boer die 3
woningen had aan de Torendijk te Kort-
gene. Er was 1 W.C. voor de 3 gezinnen en
onder de regenpijpen stond 1 ton waarin
het regenwater werd opgevangen, als het
tenminste regende. Vanzelfsprekend was
er in de zomer altijd gebrek aan water,
zodat de bewoners elke avond, als ze na
een zware dagtaak thuis kwamen, voor 2
cent per emmer water moesten halen uit
de kerkebak. Die ene W.C. bracht ook pro
blemen. Was er onenigheid onder de bu
ren, en dat gebeurde nog al eens, dan
bleef hij of zij die van de W.C. gebruik
maakte, rustig zitten als ze een buur
vrouw of buurman hoorde aankomen die
door hoge nood gebruik moest maken
van 't huusje. En die maar buiten staan
trappelen met de benen over elkaar. Het
ergste was echter als de arbeider, die in
het woninkje van de baas woonde, ont
slagen werd. Ik ken een voorbeeld van
iemand met een groot gezin die op straat
werd gezet toen hij ontslagen was. Er was
voor hem geen andere woning beschik
baar zodat hij met zijn gezin werd onder
gebracht in een houten keet van de
schietvereniging aan de oostkant van de
Willem-Adriaanpolder te Kortgene. Om
dat die loods nogal op een laag terrein
stond, kwam tijdens een natte periode
het water 1 meter hoog in het gebouwtje
te staan. Met veel moeite is dat gezin toen
'gehuisvest' in het materiaal en turfhok
onder de toren. Ramen waren er niet, zo
dat overdag de deuren moesten open
staan om wat licht te hebben. Zo gingen
de machthebbers met hun naasten om.
Het is overigens wel opmerkelijk dat juist
de grootste gezinnen in de kleinste huis
jes woonden. Tal van voorbeelden kan ik
opnoemen waar 2 grote gezinnen in één
huis woonden. Juist de gezinnen die be
hoefte aan grote woningen nodig hadden
moesten hun leven in krotten slijten. Op
dat gebied is veel veranderd maar het is
wel duidelijk dat toen, zowel als heden
ten dage, woningnood onder de beter ge
situeerden niet voorkwam. Ook wat de
grootte van het gezin betreft was het ver
schil tussen de armsten en de gegoeden
groot. Men kan dan wel zeggen dat het
hebben van een groot gezin een oorzaak
heeft, maar het is genoegzaam tekenend,
dat de katholieke en gereformeerde
geestelijkheid het hebben van grote ge
zinnen stimuleerden. Veel volgelingen
betekende veel macht, maar grote gezin
nen betekende ook grote armoede. En ar
moede is een scherp zwaard. Bovendien
zal iemand die in armoede leeft wel voor
zichtig zijn in het uiten van bezwaren te
gen maatschappelijk onrecht. Als men
arm is, is men van alles en iedereen af
hankelijk. Vandaar dat de christelijke
overheden zo te keer gingen tegen instel
lingen als de Nieuw-Malthusiaanse bond,
de bond die propaganda maakt voor be
perking van het kindertal.
Een van de voorvechtsters, dr. Alette Ja
cobs, had goed gezien hoe groot de ellen
de was in de grote gezinnen. Ook had ze
gezien hoe de instellingen die het hebben
van grote gezinnen propageerden, deze
gezinnen lieten verkommeren en ze
monddood hielden. Wel werd ten tijde
van verkiezingen aan de grote gezinnen
voorgeschreven dat ze op christelijke par
tijen moesten stemmen. Met de komst
van die vereniging voor kinderbeperking
voelden de regenten dat hun macht in
gevaar kwam. Vandaar de druk op de ge
zinnen zich niet in te laten met die 'godde
loze' vereniging. Ze beschuldigden die
vereniging zelfs van kindermoord. Dat
was bewust gelogen want wie de Nieuw
Malthusiaanse bond voor een abortus
benaderde, werd zonder meer afgewe
zen.
Toch werden de grofste-valse beschuldi
gingen gedaan. Ook nu weer werd met
het gebod "Gij zult uw naaste niet vals
beschuldigen" een loopje genomen.
Wat de werktijden waarover in het boek
van Kees Slager wordt gesproken betref
fen, (blz. 73), daar wordt wel wat gegene
raliseerd. Om half 5 beginnen zal plaatse
lijk wel zijn voorgekomen, maar dat was
op Noord-Beveland niet het geval.
Noord-Beveland was op dat gebied mis
schien een buitenbeentje, 's Zaterdags
werd niet langer dan tot half 4 gewerkt
doch in Zuid-Beveland was dat anders.
Staande op het Kortgeense havenplein
kon men 's Zaterdags de bietenwagens
op de Wolfaartsdijkse haven om half 6
nog horen rammelen. Volledig kan men
het eens zijn met wat op blz. 73 staat ver
meld over de hoeveelheid broden die er
per week werden opgegeten.
Vanaf mijn 12e jaar heb ik aan de werk
zaamheden op het land meegedaan. Na
dat ik een en ander onder de knie had durf
ik gerust te zeggen niet tot de brekebenen
te behoren. Als er b.v. 1 dag ondergunsti-
ge omstandigheden bieten waren ge
rooid, dan was te zien dat er niet getreu
zeld was. En omdat we van huis uit goede
eters zijn, bleef er in de bietentijd elke dag
niet veel van een 4 ponder over. Ik wil hier
ook mee zeggen dat we wel hard moes
ten werken maar nooit honger hebben
geleden in tegenstelling met heel veel ou
dere arbeiders. De periode waarover ik
uit ervaring mee kan spreken, 1924, stond
in het teken van de veranderingen die op
komst waren. De mechanisatie was in
aantocht. Vele decennia werden de werk
zaamheden op dezelfde wijze en met het
zelfde gereedschap uitgevoerd. In het be
gin van mijn aandeel in die werkzaamhe
den gebeurde alles met de handen met
eenvoudige gereedschappen. Graan dor
sen met de vlegel werd langzamerhand
met de dorsmachine gedaan. De eerste
graanmaaiers, getrokken door drie paar
den, verdrongen de sikkels. Dit vonden
de arbeiders niet altijd plezierig, vooral
omdat de percelen waar het graan mooi
recht opstond door de maaimachine
werd gedaan en de percelen die her en
der in elkaar waren gezakt, moesten de
arbeiders met de sikkel doen.
Hoewel we aanvankelijk niet gelukkig wa
ren met de komst van de machines,
achteraf zou niemand meer naar de tijd
met de sikkel terug willen. Zo namen de
veranderingen en verbeteringen hand
over hand toe.
Moest men vroeger in droge sloten of
achter de paraplu uit de koude wind krui
pen om zijn boterhammen op te eten,
langzamerhand kwamen er houten
schuilhokjes. Hoewel altijd de slechte ac
commodatie als vanzelfsprekend was
geaccepteerd, wat betere voorzieningen
werden toch gewaardeerd, 's Winters, als
de arbeiders in en rond de schuur werk
ten, werd geschaft in de koeienstal omdat
het daar lekker warm was. Je zag en hoor
de geregeld wat uit de koeienlijven klet
terde, maar daar werd niet zo veel aan
dacht aan geschonken. Men zat lekker
warm en dat was hoofdzaak. Met het ver
beteren van de omstandigheden is men
toch gaan inzien, dat nuttigen van maal
tijden bij uitwerpselen van koeien mens
onwaardig was.