m. p. de bruin voor het brandende braambos
6
zei dat mij dat speet, maar dat ik dan
toch moest meedelen dat er de volgen
de dag een publikatie in de PZC zou ver
schijnen over een project, waarvan hij
kennelijk het bestaan niet wist. Daar
mee eindigde de discussie eerste fase."
Nog geen kwartier later begon fase II. Ik
werd teruggebeld', mr. Van der Weel
aan de lijn. Hij had het nodig gevonden,
zo deelde hij mij mee, de inhoud van ons
telefoongesprek over te brengen aan de
commissaris der koningin, jhr. mr. A. F.
C. de Casembroot. Naar aanleiding
daarvan wilde hij mij er op wijzen dat
het niet uitgesloten was dat een kenne
lijk voorgenomen publikatie in de PZC
het belang van Zeeland ernstig zou
schaden. Ik zei dat niet goed in te zien,
er op wijzend dat hij niet kon weten wat
er precies in de krant zou staan. Sterker
nog: het hele onderwerp was hem blij
kens zijn vorige mededeling onbekend.
Mr. Van der Weel erkende dat er een
moeilijkheid was: we spraken over een
zaakdiehij formeel niet kon bevestigen.
„Ik wil u wel zeggen waarom: ik ben
door mijn ambtseed tot vertrouwelijk
heid gehouden en die wens ik niet te
schenden". Er ontspon zich het volgen
de dialoogje:
De K.: Ik neem aan dat u lezer van de
PZC bent?
Van der Weel: Natuurlijk.
De K.: Dat betekent dat u morgen met
gewone of misschien wel met
meer dan gewone belangstelling
deze krant zult lezen, omdat er
een artikel in staat over een brug
over de Oostersche/de.
Van der Weel: Dat mag u wel zeggen, ja.
De K.: Ik ben in de gelegenheid u vóórin
zage te geven van de bewuste
publicatie. Op dat moment kunt
u - in mijn aanwezigheid - rea
geren zoals u morgenochtend
zoudt hebben gereageerd. Ik zit
er bij en mogelijk geeft uw reac
tie dan mij aanleiding het belang
van Zeeland te overwegen,
waarover u daarnet sprak.
Van der Weel: (na enig nadenken). Dat
lijkt mij een sluitende oplossing.
Ja, ik ben bereid tot het lezen
vooraf van de publikatie, zonder
dat ik - ik wijs u daar nadrukke
lijk op - u enige nadere informa
tie verschaf.
We maakten een afspraak voor het eind
van de middag. Ik moest toen het hele
verhaal nog schrijven, waarbij ik er mij
maar al te goed van bewust was weinig
details te kennen: de opmaak in de
krant zou het geheel moeten opvijzelen.
Toen ik die middag bij mr. Van der Weel
kwam, legde ik hem de inmiddels ge
reed gekomen publikatie voor, er bij
vermeldend dat allerlei achtergrond en
commentaar nog zouden worden toe
gevoegd. Hij las het verhaal aandachtig
en zei: „Als ik dit morgen lees, zeg ik:
het verhaal is juist, maar het is jammer
dat het naar buiten is gekomen, het kan
de zaak schaden. Er staat bovendien
een zin in die ik onplezierig vind". Het
ging om een onbetekenend formeel de
tail: ik heb dat toen onmiddellijk ge
schrapt.
Hij keek mij tenslotte glimlachend aan
en zei: „Ach ja, u kennend hoef ik niet te
vragen of u met de publi katie wilt wach
ten, want dat doet u toch niet". Type
rend voor Van der Weel: hij was te cor
rect om iemand iets te vragen dat in
strijd met diens professie zou zijn. Hij
zinspeelde er slechts op. Ik heb toen ge
zegd dat het inderdaad een overbodige
vraag zou zijn, waarop we als goede
vrienden uit elkaar gingen. De publika
tie verscheen - zoals De Bruin meldt -
op de derde september 1 960. Ze heeft
de zaak niet geschaad.
Helder boek
Ik keer definitief terug tot het boek van
De Bruin. Laat er geen misverstand over
bestaan: hij schreef een imponerend
werk. Zijn vakmanschap komt er duide
lijk in tot uiting, ook in zijn - ik gebruik
het woord nog maar eens - „impliciete
methode". Hij selecteert namelijk juist
die feiten die met elkaar een opvallend
beeld van een ontwikkeling geven, niet
alleen van de Provinciale Waterstaat,
maar ook die van de provincie Zeeland.
De selectie van het magnifieke fotoma
teriaal is eveneens uitmuntend. Woord
en beeld vullen elkaar uitstekend aan.
Wat mij opviel was de groeiende ver
wevenheid van de waterstaat met het
maatschappelijk leven als geheel, een
ontwikkeling die na de ramp van 1 953
een versnelling onderging. Deze dienst
kan niet meer als zelfstandige eenheid
alleen opereren, maar moet met andere
disciplines rekening houden: ruimtelij
keordening, sociale ontwikkelingen, in
dustrialisatie - ze hebben stuk voor
stuk een component in de waterstaat en
omgekeerd.
Nog een opvallend beeld dat uit dit
boek oprijst: de mechanisering van het
wereldbeeld, om een term van Dijkster-
huis te gebruiken. Men ziet als het ware
Zeeland het technisch tijdsperk binnen
gaan, soms aarzelend en tegenstribbe
lend, soms ook haastig. Verkeer, we
genaanleg, de motorisering, alles kreeg
zijn plaats in dit heldere boek. De foto's
spreken in dit opzicht eveneens duide
lijke taal en geven aan hoe vanaf het be
gin gebruik werd gemaakt van nieuwe
mogelijkheden.Zetonen vooral aan hoe
de mechanisering ook de vorm van wa
terstaatkundige objecten beïnvloedt:
de Zeelandbrug en de deltadammen
zijn er hét voorbeeld van.
De auteur heeft oog voor het detail. Hij
vermeldt kleine feiten, die bijvoorbeeld
inzicht geven in de sociale omstandig
heden in Zeeland. De opmerking op pa
gina 69 over de arbeiders bij de polder-
werken is er een voorbeeld van, zeis bo
vendien weer typerend voor De Bruins
werkwijze. Hij gaat niet omstandig en
beeldend vertellen hoe deze mensen
leefden, maar citeert een brief uit juni
1890 van de waterstaatsingenieur
Lambrechtsen. Hij legt die de lezer voor,
die dan zelf zijn conclusies moet trek
ken. De auteur heeft de gegevens bij el
kaar gezocht, heeft ze geselecteerd en
vermeld en trekt zich op datzelfde
ogenblik terug. Zijn nauwgezette werk
wijze en zijn kennis van Zeeland staan er
overigens borg voordat deselectie juist
is: hij zal niets essentieels vergeten.
Ik heb boeiende uren doorgemaakt met
het lezen en kijken in dit - ook qua uit-