HANS WARREN: KUNSL MOOIE JONGENS, EXOTISCHE ROMANTIEK EN ORNITHOLOGIE Toen Gerrit Komrij in 1979 zijn eigen zinnige bloemlezing met een luide plons in het literatuurvijvertje liet vallen, gin gen tal van verontwaardigde stemmen op: enkele generaals van de Beweging der 50-ers eisten een boekverbranding, anderen verweten Komrij dat het hem slechts om een kommercië/e stemmings makerij te doen was, en in Vlaanderen sloeg vooral de afwezigheid van H. C. Pernath de literaire incrowd met ontzet ting. Naast de verontwaardiging was er toch ook geamuseerd en verwondering, onder meer om het totaal nieuwe beeld dat Komrij van de negentiende eeuw wist te geven. Ook het feit dat de minder om zijn poëzie dan om zijn kritieken be kende Zeeuwse dichter Hans Warren met wei 13gedichten vertegenwoordigd was, goed voor een zevental bladzijden, was een eer die weinig andere nog in le ven zijnde dichters te beurt viel (alleen L. Vroman „deed beter"). Onlangs verschenen nu, naar aanleiding van zijn zestigste verjaardag. Hans War rens Verzamelde Gedichten '41-'81 en een eerste deel van zijn dagboek. De geïnteresseerde iezer wordt aldus ook een kans geboden om zijn oordeel tegen dat van Komrij af te wegen. Hans Warren werd in 1 921 in Borssele geboren, een afgelegen landbouwdorp op de uiterste zuidwestpunt van Zuid- Beveland, Zeeland. Zijn vader was een aldaar aangesteld waterbouwkundige, die niet afkomstig was van Borssele zelf, zodat de familie Warren steeds met wantrouwig ontzag werd behandeld door de dorpsbewo ners. Bovendien is hij enig kind, en wordt van de Borsselse jeugd afgezon derd door een huidziekte en zijn onge woon deftige kledij, allebei voldoende reden om zich de spot van zijn leeftijds genoten op de hals te halen. De een zaamheid vult hij op met een stijgende kunstbelangstelling en het gadeslaan van het gedrag van vogels, wat later zal uitgroeien tot een wate amateur-orni thologische hobby. In de oorlog wordt de eenzaamheid nog sterker omdat Warren geremd is in de bewegingsvrij heid die nodig is om vogels in de natuur te kunnen bestuderen, en omdat reizen bovendien bijzonder moeilijk is gewor den, zodat hij de weinige kontakten die hij op het ornithologische gebied had. niet ten volle kan benutten. Bovendien heeft hij te kampen met emotionele problemen: doordat hij zich goed be wust is van zijn homoseksualiteit, zón der die echter volledig te kunnen aan vaarden, geeft zijn relatie met een mooie vriendin hem meer problemen dan voldoening. Daarbij komt nog dat zijn ouders, hoewel geen lid van de NSB, Duitsgezind zijn, een feit waar voor hij zich erg schaamt, en waardoor vele conflicten ontstaan. Na de bevrij ding raakt zijn vader een poos geïnter neerd, en komt het gezin zonder inko men te zitten. Hans Warren neemt dan ook zijn afgebroken studies niet op nieuw op, maar begint te werken bij de gemeente Borssele, o.a. als ambtenaar van de burgerlijke stand. Nog later komt hij in de journalistiek terecht, en neemt naast zijn artikelen en kritieken ook ander letterkundig werk op zich. Hij kan zijn baan van ambtenaar opgeven, en leeft sindsdien van zijn pen, voorname lijk vertalingen makend (o.a. zijn De Sa- de-vertalingen zijn zeer bekend) en een wekelijkse kroniek in de Provinciale Zeeuwse Courant schrijvend. Zijn eigen oeuvre bestaat uit een verhalenbundel. Demetrios; een roman, Steen der Hulp, en achttien bundels poëzie. Het spreekt vanzelf dat een poëtische produktie die zich over veertig jaar uit spreidt veranderingen zal ondergaan. De Verzamelde Gedichten van Hans Warren geven daar een duidelijk beeld van. Vorm Het werk valt naar de vorm uiteen in drie duidelijk te onderscheiden delen: het vroegste daarvan, tot en met Vijf in je oog ('54), bevat enkel traditionele na tuurlyriek, wortelend in het Zeeuwse landschap, en met een voorzichtige on derliggende erotiek. Men noemt War ren een traditionalist par excellence. Met Leeuw lente (eveneens '54) krijgen we vervolgens een onstuimig experi menteel avontuur, een spervuur van beelden en stadsimpressies. Het is bij Warren zelf te situeren als de neerslag van de indruk die Parijs op hem maakte: hij verbleef in die stad van '52 tot '57. Het is overigens de enige periode dat hij Zeeland voor lange tijd verliet, naast de CALANDPOLDER Lauw en haast tastbaar, teer van buitengeuren, omvangt de morgenwind ons in de brede geulen. Het water flitst tussen de bleek goudgrijze zanden als blauw en groen geslepen spikkelende vlammen. Ons lichaam hebben we weer vrij gegeven. Bevrijdend is het zand dat om de enkels sluit. Alles is zo vertrouwd, de wind te voelen leven rondom het glanzend bruine van je gladde huid. Ik wil geen paradijs dan deze lage velden vol paarse gloed van bloemen langs het grijze gras, met aan de hoge rand de onmetelijke ruimten van zand en stroomgebied trillend in zonneglans. Soepel en stroef van vel voegen zich je leden in mijn omhelzing en je schouders smaken zilt naar go/venzout. Zo staan wij, hoog en vrij verrezen boven de vlakten in de verre zomerwind. Uit: Pastorale, 1 946. Verz. Ged. p. 26.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1982 | | pagina 14