HOE LANG IS HONDERD JAAR PROVINCIALE WATERSTAAT? Dr. P. Scherft Najaar 1 981 vierde Zeeland het eeuw feest van zijn provinciale waterstaats dienst. Bij die gelegenheid is vanzelf sprekend ook aan de boeiende voorge schiedenis aandacht gewijd1). Voortge zet onderzoek heeft nieuwe facetten aan het licht gebracht die in de volgen de beschouwing verwerkt worden en misschien tot verruiming van het histo risch perspectief kunnen bijdragen. De provinciale waterstaat, zoals wij die nu kennen, is voortgekomen uit de rijks waterstaat: aldus de gangbare opvat ting. Wij nemen die voorlopig als uit gangspunt aan om er straks op terug te komen. Een eerste probleem is, dat die rijkswa terstaat er niet altijd geweest is. Hij is ontstaan in de overgangstijd van de 1 8e naar de 1 9e eeuw. Toen werd uit de Re publiek der Verenigde Nederlanden, zijnde een federatie van Noordneder landse gewesten elk voor zich baas in eigen huis, de centralistische Bataafse Republiek gevormd. Met de provinciale zelfstandigheid is het dan, en eerst recht na de inlijving bij Frankrijk, ge daan. Onder de organen van centraal bestuur, kinderen van die tijd, ver schijnt dan ook de rijkswaterstaat. In de voorafgaande periode heerste een ander bestel. Waar en wanneer er toen iets bestond dat op een waterstaats dienst leek, was dat een zaak van de ge westelijke overheid, de Staten. Zo was de situatie in Zeeland en daar willen wij wat meer licht op laten vallen. Uit 1 791 dateerteen bekend reglement op de dijkagiën, vastgesteld door de Staten van dit gewest. Daarin speelt een waterbouwkundige functionaris een belangrijke rol onder de titel van ,,'s lands inspecteur van de zeewerken en polders in de provincie Zeeland". Zijn ambtsgebied omvatte behalve de Zeeuwse eilanden ook dat deel van Staats-Vlaanderen, waarover het gezag door de Staten -Generaal in handen van de provincie was gegeven, het zoge naamde Committimus2). 's Lands in specteurs - er waren er meer dan één - stonden onder bevel van de Staten zelf en de Gecommitteerde Raden, maar ook onder dat van de Zeeuwse Reken kamer. Dat laatste vindt zijn verklaring hierin dat zij in hun werk voor een aan zienlijk deel te maken hadden met cala- miteuse polders, van provinciewege geldelijk gesteund. Zelfs is het zo dat hun ambt oorspronkelijk ingesteld was om subsidieaanvragen uit waterbouw kundig oogpunt te kunnen beoordelen, en dat niet alleen bij de normale onder houdswerken van bestaande calami- teuse polders, maar ook bijvoorbeeld bij de uitvaardiging van octrooien tot bedijking van nieuwe polders. Een en ander was reeds lang voor 1 791 verordonneerd en wel bij reglement van 8 augustus 1715, waarop door de Sta ten van Zeeland „alle Vrydommen ende Remissen aen calamiteuse Polders wer den gegeven: ende oock nieuwe Oc- troyen, ter beversinge van Landen". Dit reglement begint met de jaarlijkse in zending van polderrekeningen bij de Rekenkamer te gelasten en vervolgt in artikel 2 aldus: „Dat tot dien eynde behoorde jaerlijcks inspectie gedaen te werden, door soo- danige Inspecteurs, als Haer E. Mog. daer toe alle jare sullen gelieven te com mitteren; welcker rapport, ter examina- tie van Haer Ed. Mog. in den aenvangh, en op de eerste Vergaderinge van het jaer sal ingebracht werden; houdende Haer Ed. Mog. aen haer selven de vry- heyt, om (ingeval bevonden wert, dat de Exemptien niet wel geëmployeert zijn) de gegevene concessien in te trecken". 's Lands inspectie - dat wil zeggen de inspectie namens het bestuur van Zee land - was dus permanent van aard, zij het dat over de bezetting van de inspec teursplaatsen van jaar tot jaar beslist werd. Ook deze regeling was nog niet het begin maar slechts een stadium in de ontwikkeling van de Zeeuwse water staatszorg. Enige maanden tevoren, op 3 maart 1715, waren een aantal polders door een stormvloed getroffen. Deze polders hadden zich prompt om financiële steun voor het dijksherstel tot de Staten gewend. De Staten reageerden even snel, maar alvorens een beslissing te nemen gaven zij opdracht aan deskun digen om de toestand ter plaatse op te nemen en daarover te rapporteren. De Statenresoluties van 28 maart bevatten daaromtrent het volgende: „De gecommitteerde Inspecteurs, ter inspectie der Dijckages, die meest gele den hebben, nu beschreven zijnde, sul len deselve by de Heeren vanden Rade werden beëedight, alvorens in dese Commissie gebruyckt te werden, in de- sen te sullen handelen sonder inductie of persuasie van yemant, en buyten gunst of partyschap; reserverende Haer Ed. Mog. oock aen haer, soo daer toe eenige redenen moghten vinden, ge- lijck voor desen de gewoonte is ge weest, deselve, naer het gedaen onder- soeck, andermael te brengen onder den eedt". De gevolgde procedure beantwoordde blijkbaar aan de verwachtingen: wat in maart nog een incidentele maatregel was, verwierf zich binnen een half jaar een vaste plaats en handhaafde zich verder de hele 18e eeuw door. In het besluit van 28 maart 1715 valt ook de grote behoedzaamheid van de Staten op: zij stonden niet alleen cri- tisch tegenover het beeld dat de getrof fen polders hun beliefden voor te scho telen, maar ook tegenover de bevin dingen van hun inspecteurs; deze zou den zo nodig tweemaal beëdigd wor den volgens de bestaande gewoonte. De term „gewoonte" bewijst dat er in Zeeland al eerder een inspectie van pro vinciewege op de dijkages functioneer de. De oorsprong daarvan is te achter halen en daarmee stuiten weop de kiem van wat thans provinciale waterstaat heet. 21 februari 1702 kwamen via de Re kenkamer bij de Staten subsidieaanvra gen in behandeling van een aantal pol ders op Wolphaartsdijk, Zuid-Beveland en Walcheren. Die verzoeken waren, gelijk destijds meestal gebruikelijk, niet met bewijsstukken gestaafd. Dit had tenslotte kennelijk het ongenoegen van de Rekenkamer opgewekt; reden voor de Staten om te besluiten dat er thans „inspectie in loco sal werden genomen, tot laste van deselve Dijckages, door dry Persoonen, 't stuck van Dijckage grondigh kennende, en daer in ervaren, die van yder Polder, door haer te in specteren, schriftelijck relaes sullen overbrengen, met de ware constitutie van deselve, en hunne ondervindinge daer ontrent, omme hier naer, met meerder licht en kennisse van saecken, niet alleen te konnen oordelen, maer oock te sien, of geene dusdanige ver- soecken sub en obreptijf en zijn gedaen, en de Polders, de gunst van Haer Ed. Mog., in dese beklemtheyt der Finan- tiën van het Lant, oprecht komen te re-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1982 | | pagina 21