over boeken
30
Collectief verzet
Begin 1 981 verscheen bij de Boekhan
del/Uitgeverij van de Vrije Universiteit
te Amsterdam de bundel „Autoriteit en
Strijd. Elf bijdragen tot de geschiedenis
van collectief verzet in de Nederlanden,
met name in de eerste helft van de ne
gentiende eeuw". De meeste bijdragen
werden geschreven door studenten aan
de lerarenopleiding van de VU. Onder
leiding van dr. A. Doedens, tevens re
dacteur van de bundel, werd daar sinds
1 977 gewerkt aan en gelijknamig on
derzoeksproject. Dit project had onder
meer tot doel de a.s. leraren vertrouwd
te maken met archiefmateriaal dat van
belang is voor de plaatselijke of regio
nale geschiedenis.
Onder de noemer „collectief verzet"
bleek veel te vangen: stakingen, oproe
ren, politieke en religieuze vormen van
verzet werden behandeld. Een respec
tabele lijst van 408 „onrustige bewe
gingen" werd samengesteld. Concen
traties van (vooral) arbeidsonrust trof
men aan in de Gelderse vallei, Amster
dam, Haarlem en Zeeuwsch-Vlaande-
ren.
Uit de opbouw van de afzonderlijke arti
kel en worden we gewaar dat het onder
zoek telkens volgens een vast stramien
plaatsvond. Zo werd, behalve aan de
opstandige bewegingen zelf, telkens
aandacht besteed aan de sociaal-eco
nomische structuur en de ontwikkeling
van de betreffende plaats of streek.
Waarschijnlijk waren in veel gevallen
de nodige gegevens (nog) niet ruim
voorhanden. Door echter toch vast te
houden aan een strak schema heeft een
aantal bijdragen het brokkelige karak
tervan een ambtelijk rapport gekregen,
waarin allerlei losse gegevens ook hun
plaats moesten krijgen. Dit verwijt treft
mijn inziens meer de redactie dan de
schrijvers. We hebben hier niet te ma
ken met „een gemis aan geacheveerd
heid in de vakbeoefening" zoals Doe
dens de studenten in de inleiding bij
voorbaat excuseert, maar eerder met
overhaast redigeren dat zich ook op an
dere punten wreekt: De genoemde lijst
van opstandige bewegingen is ten on
rechte over de hele bundel uitges
meerd. Beter was geweest deze bij
voorbeeld in zijn geheel als bijlage van
de hele bundel op te nemen. Ook treffen
we midden in de bundel plotseling een
serie gereproduceerde volks- en kin
derprenten aan, die weliswaar zeer illu
stratief zijn voor een mentaliteitsge
schiedenis van de vroege 19e eeuw,
maar met het onderwerp van de bundel
weinig van doen hebben. Kritiek valt er
ook te leveren op de inrichting van het
notenapparaat. De schrijvers van de af
zonderlijke stukken hebben zonder uit
zondering zeer consequent de vind
plaats van hun gegevens aangeduid,
daarmee in vele gevallen al de richting
aangevend voor verder onderzoek.
Spijtig is echter dat deze verantwoor
ding slechts na onnodig veel bladeren
en terugslaan is te vinden.
Aan het enthousiasme van de studen
ten doet dit alles niets af. Alleen al de
samenstelling van de lijst moet veel
speurwerk gevergd hebben. Bij het be
studeren van deze lijst valt de grote rol
op die polderjongens in veel protestbe
wegingen hebben gespeeld. Onder
meer wordt deze uitgewerkt in het arti
kel dat L. J. Koole schreef over de po
gingen om Belgen te verdrijven die met
minder loon genoegen wilden nemen
bij de aanleg van spoor- en ka naaiwer
ken op Walcheren rond 1870. In feite
valt deze onrust buiten het bestek (de
eerste helft van de 1 9e eeuw) van het
boek, maar zoals Doedens in zijn sa
menvattend slotartikel schrijft „zullen
actievorm en leefomstandigheden van
polderjongens in de jaren zestig nauwe
lijks verschild hebben van die in bij
voorbeeld de jaren veertig". L. J. Koole
zal over zijn onderzoek in het Zeeuws
Tijdschrift zelf verslag doen.
Hier gaat nude aandacht vooral uit naar
de tweede Zeeuwse bijdrage van de
hand van K. Glerum en M. Kippers
doch hier is aHes rustig" (Zeeuws-
V/aanderen en de Belgische opstand
1830-1831Zij beschrijven de woelin
gen die zich in Zeeuwsch-Vlaanderen
voordeden. Onder invloed van de poli
tiek en militair onzekere omstandighe
den in de maanden oktober 1830 tot
begin februari 1831, kwamen daar de
gemoederen in beweging. Vooral een
groot aantal Zeeuws-Vlaamse katholie
ken moet een voorkeur gehad hebben
voor aansluiting bij hun geloofsgenoten
in het opstandige zuiden. Weliswaar
was koning Willem I in 1829 nog aan
een aantal katholieke grieven met be
trekking tot onderwijs en kerkelijke or
ganisatie tegemoetgekomen, maar
daarmee zal veel oud zeer nog niet
verdwenen zijn geweest. Vooral de so
ciaal-economische en politieke situatie
waarin de katholieke Zeeuws-Vlamin
gen zich bevonden was nog niet verbe
terd. Zowel bestuur als rechterlijke
macht waren immers nog altijd in han
den van protestanten, een erfenis uit de
tijd van de republiek, die door Bataafs
en Frans bestuur niet geëlimineerd was.
Mijns inziens hebben Glerum en Kip
pers deze eeuwenlange traditie van
vooral economische achterstelling in
hun onderzoek te weinig nadruk gege
ven. Vele Zeeuws-Vlamingen moeten
zich in 1 830 nog zeer goed bewust zijn
geweest van het feit dat hun gebied
door Den Haag (zetel van de Staten-Ge-
neraal) en Middelburg (zetel van de
Raad van Vlaanderen) als wingewest
beschouwd was. Ook in 1830 werden
bestuurders nog in de kringen der pro
testanten gerecruteerd. Dat de katho
lieken er sympathie opbrachten voor
een bende ongeregelde Belgische troe
pen, die probeerde de gehele linkeroe
ver van de Westerschelde tot Belgisch
territorium te maken, zal weinig tijdge
noten verbaasd hebben. De wijze waar-
op van deze sympathie blijk werd gege
ven, doet in veel gevallen enigszins pri
mitief aan: de Brabantse vlag werd uit
gestoken, pamfletten werden uitge
deeld. Over de houding van grote aan
tallen zegt zoiets weinig. De aanwezig
heid van één „rebel" kan voorzo'n actie
al voldoende zijn geweest. Veelzeg
gend is wel (daarin ben ik het met Gle
rum en Kippers volmondig eens) de de
sertie van naar verhouding veel katho
lieken uit de schutterijen, al moet daar
bij worden aangetekend dat desertie
voor Zeeuws-Vlamingen in het alge
meen nogal gemakkelijk moet zijn ge
weest. Protestanten én katholieken be
hoefden zich slechts enkele kilometers
van huis te begeven om oppakken te
voorkomen. Dat protestanten deze kans
mindervaakaangrepen, kan behalveuit
geloofsoverwegingen ook verklaard
worden uit geringere mogelijkheden
om bijvoorbeeld bij geloofsgenoten
over de (latere) grens onder te duiken.
De beschreven woelingen werden
reeds eerder in dit tijdschrift (nrs. 5 en
6, 1 960) uitgebreid behandeld door dr.
A. Smits. Deze schreef indertijd aan het