over boeken 31 begin van zijn bijdrage dat hij de gege vens, die hij niet in voetnoten weergaf, gevonden had op een aantal rijks- en gemeentearchieven. Opmerkelijk is dat bij Smits' artikel, behalve deze medede ling, geen enkele noot is afgedrukt. De ze zijn nu door Glerum en Kippers als nog bijeengegaard. Men krijgt de in druk dat ze Smits' onderzoek nog eens hebben overgedaan. Tot nieuwe con clusies komen ze, op een enkele uitzon dering na, niet. Juist door hun nauwge zette annotatie valt het makkelijk te constateren dat veel van de geraad pleegde literatuur wat al te letterlijk is overgenomen in hun verhaal. Geheel van eigen hand is wel een ver nuftig puntenschema, waarmee gepro beerd wordt de mate van opstandigheid in de afzonderlijke Zeeuws-Vlaamse gemeenten te vergelijken. Uiteenlopen de incidenten en omstandigheden krij gen een puntenwaardering (bijvoor beeld: opplakken opruiende plakkaten, 2 punten; inmenging van de pastoor in e politiek met een uitgesproken Bel gisch standpunt, 3 punten). Doordat echter, zoals de auteurs zelf te kennen geven, met name psychologische mo even moeilijk te meten zijn, blijf ik .vijfels houden over de mogelijkheden van dergelijke optelsommen. De grootste verdienste van de bundel als geheel en van het hier besproken ar- kel, is dat geïnteresseerden in plaatse- jke geschiedenis en dan nietalleen die van de notabelen erdoor op het spoor gezet worden van vele vindplaatsen voor verder onderzoek. A.M. egijnhoven „Niet alleen in hun kleding, maar ook in ï:un manier van leven moesten de begij nen zich verre houden van al wat we relds was", zegt Florence W. J. Koorn in haar proefschrift: „Begijnhoven m Hol land en Zeeland gedurende de middel eeuwen". De contacten tussen begijnen en de buitenwereld waren altijd aan strenge restricties onderworpen, 's Avonds werden de poorten van het begijnhof gesloten en dan moesten alle mannen van het hof verdwenen zijn. Overdag waren de poorten open en kon ieder met de begijnen een praatje ma ken. De schrijfster vermeldt dat de Zie- rikzeese begijnen zich binnenshuis nooit met mannen mochten afzonde ren, ook niet met geestelijken. Eigenlijk was het begijnhof een stadje in de stad. De begijnen hadden een be stuur, de meestersen, die bij sommi ge aangelegenheden terzijde werden gestaan door ervaren begijnen. Men let te erop dat de regels geëerbiedigd wer den. Overtreding kon met verbanning worden gestraft. Anderzijds werden zij door de overheid beschermd. In 1491 wilden de begijnen van Zierik- zee af van hun pastoor omdat hij ver schillende begijnen onfatsoenlijk bena derd had. Krachtens het vonnis van de Grote Raad moest de pastoor zijn taken aan een plaatsvervanger overdragen. Begijnen mochten overdag het hof wel verlaten, maar niet al te vaak. Dagelijk se boodschappen mochten slechts in groepjes van twee of drie worden ge daan. Nietalleen dat zij zich van alle we reldse verlokkingen verre moesten hou den, de begijnen hadden ook religieuze verplichtingen. Al deze verplichtingen stempelden de begijnen wel als kwe zels. Al voor 1318 moeten bij het Middel burgse begijnhof bepaalde kleding voorschriften hebben bestaan. In 1 325 werd de meestersen bevoegdheid ge geven op de kleding te letten. Het is kort na de vervolging van de begijnen die gedwongen waren hun begijnenkle- ding te verwisselen voor wereldlijke kleding ten teken dat zij het leven van begijn hadden afgezworen. In de 1 3e eeuw was al verzet gerezen tegen de begijnen en hun mannelijke collegae, de begarden. Hun levenswijze was onderwerp van kritiek. Zij bedel den, lieten zich in met theologische problemen en zij predikten zelfs. Ten tij de van het concilie van Vienne (1311 - 1312) kwamen de ketterijen ter sprake met als resultaat dat bij decreten de be gijnen werden vervolgd. Graaf Wil lem III trad in Holland en Zeeland red dend op. In 1322 nam hij hof en be woonsters te Zierikzee in bescherming. Drie jaar later werden de begijnen te Middelburg in hun oude rechten her steld. De graven van Holland en Zeeland wa ren de begijnen welgezind. Rooms-ko- ning Willem II, die zulke belangrijke voorrechten aan de stad en abdij te Middelburg schonk, verleende in 1 254 aan de begijnen ter plaatse voor het ter rein waar zij woonden vrijstelling van schot (belasting), heervaart en andere lasten. Ook de begijnen te Zierikzee deelden in zijn gunst. De stichting van het Middelburgse begijnhof dateert van vóór 1 250, uit ongeveer dezelfde tijd is de stichting te Zierikzee. De ontwikkeling van de begijnenbewe ging loopt parallel met de verschillende kloosterstichtingen in die tijd. Er was een roep om geestelijke verdieping. Se dert het einde van de 1 2e eeuw waren er vrouwen die een vroom en kuis leven wilden leiden zonder in een klooster te treden. De auteur van het proefschrift vermeldt dat historici geen waarde hechten aan de bewering dat de heilige Begga de beweging heeft gesticht. Over de naam begijnen tast men in het onzekere. Heel duidelijk is het dat zij geen kloostergeloften aflegden en niet behoorden tot de goedgekeurde kloos terorden. Wat de begijnhoven te Middelburg en Zierikzee betreft, op de bekende platte gronden van Van Deventer van 1 550 is de omvang van hun grondgebied, voor al te Middelburg, goed na te gaan. De begijnen deelden in de algemene neer gang van het kloosterwezen in de 1 6e eeuw. Mevrouw Koorn mogen wij dankbaar zijn voor de vele gegevens die zij uit de archieven heeft opgediept. M. P. d. B. W. J. Koorn: „Begijnhoven in Holland en Zeeland gedurende de middeleeuwen. Van Gorcum, Assen, 1981. Ing. f 35,-.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1982 | | pagina 37