over verzetsmentaliteit en het „verzetssyndroom"
50
van al dit soort oorlogservaringen.
Dit typisch „buitengewone" is iets wat
steeds de beoordeling van alles wat
hiermede te maken heeft, dus ook voor
wat betreft de psychische na-effecten,
nimmer vergeten kan en mag worden.
Volgens Hugenholtz is het dan ook on
juist - zoals sommigen wel willen doen
- deze oorlogssyndromen te willen
plaatsen binnen het kader van ook in
vredestijd optredende psychiatrische
syndromen.
Het echte oorlogssyndroom is altijd ge
relateerd met het volstrekt buitenge
wone van de volledig uitzichtloze, tota
le ontreddering van de wereld.
Iets wat voor ons, nu, eigenlijk niet goed
meer voorstelbaar, laat staan invoel
baar is.
Deze situaties waren dermate ingrij
pend dat vergelijking met gewone le
vens- en bestaanproblemen al bij voor-
baar on-zinnig is. Anderzijds is dit ken
merk van het ingrijpende en buitenge
wone ook bepalend voor de dikwijls op
merkelijke intensiteit, alsmede de even
eens frequent optredende irreparabele
ernst van de „echte" psychiatrische
oorlogssyndromen.
Hugenholtz noemde dit de „Major fac
tor", waarvan de betekenis dus is het
unieke ervan, nimmer gelijkwaardig
aan andere factoren. Bijvoorbeeld fac
toren samenhangende met de persoon
lijkheidsstructuur van de betrokkene.
Immers destijds was de inzet van de
verzetsdeelnemer totaal.
De gehele persoon werd er door in be
slag genomen.
Het denken en doen werden er volledig
door bepaald. De hiermede samenhan
gende spanningen, steeds met de dood
voor ogen, raakten de persoon tot in zijn
diepste lagen.
Al die belevingen waren dermate domi
nant dat de gehele mens er door kon
worden gemodificeerd.
Eigenlijk is het dus zo dat gangbare psy
chiatrische termen tekortschieten om
dit verder te karakteriseren.
Wat hiervoor is gezegd lijkt dus een we
zenskenmerk van de psychiatrische
oorlogs- en/of verzetssyndromen.
Daarbij is dus van grote betekenis het
feit dat deze mensen, zo men wil deze
patiënten, vooral emotioneel, niet meer
„los" kunnen komen van de betreffende
oorlogservaringen. Dit alles is dan ge
worden wat door Hugenholtz (1970)
werd aangeduid als „onvoltooid verle
den tijd". De situatie waarvoor geldt dat
de psychische voltooiing c.q. verwer
king ervan, dikwijls niet meer mogelijk
blijkt.
Dit dus in geestelijke onvrijheid overge
leverd blijven aan „oude" psychotrau-
matische ervaringen die zich steeds
maar weer aan de patiënt opdringen,
staat centraal in de psychiatrische oor
logssyndromen.
Met dikwijls dus als consequentie dat
het echte uiteindelijke verwerken er
van, dikwijls niet meer mogelijk is.
Steeds maar weer blijven de herinne
ringsbeelden, bijvoorbeeld in de vorm
van angstaanjagende droombeelden,
zich op een obsessionele wijze opdrin
gen aan de patiënt. Men kan er niet
meer los van komen, men kan niet meer
„loskomen van de oorlog". De tragiek is
dan voorts dat deze mensen beseffen
dat deze specifieke oorlogservaringen
nu door anderen nimmermeer echt be
grepen kunnen worden. Er is wat dit be
treft een wezenlijk onderscheid in de re
ferentiekaders. Nu, in vredestijd, kan en
wil men ook vaak niet de ander deelge
noot laten worden van eigen oorlogser
varingen.
De motivatie die destijds van belang
was, heeft nu als het ware geen enkele
betekenis meer, kan zich niet meer la
ten gelden, is dus niet meer herhaalbaar
en evenmin begrijpbaar.
Aldus kan een uitspraak van een lijder
aan een oorlogssyndroom, of een ver
zetssyndroom zijn: „Het blijft mijn ge
heim, ik kan het aan niemand kwijt".
Ook daardoor wordt de weg tot echte
innerlijke verwerking dikwijls geblok
keerd. Men blijft alleen en onbegrepen
met de specifieke psychische nood. In
de behandeling van deze patiënten is
dan ook dikwijls, volgens Hugenholtz,
essentieel voor deze geheel andere oor-
logs-ambiance besef te tonen, en ook
de patiënt te laten beseffen dat deze
oorlogssituatie een volledig andere
context was, een volstrekt ander refe
rentiekader betekende. Al metal blijven
deze patiënten, in een geestelijke on
vrijheid, overgeleverd aan die specifie
ke ziek-makende belevingen.
Voorts blijft een dergelijk oorlogssyn
droom toch ook „buitengewoon", niet
in het minst door de zeer exclusieve,
zeer schokkende en haast altijd levens
bedreigende ervaringen waarom het
hier gaat. Naast deze dikwijls trieste en
ernstige psychiatrische gevolgen is dus
het karakteristieke van verzetsmentali
teit dat deze, qua inhoud en vorm, in
derdaad uniek lijkt te zijn; voor ons mo
menteel niet meer invoelbaar of navoel
baar is.
Voor ons die in de huidige vredestijd le
ven.
Tenslotte dient men zich ook te realise
ren dat in die oorlogstijd er een machts-
uitoefenende overheid was die er alleen
maar van uit ging dat de tegenstander,
in welke vorm dan ook, letterlijk vernie
tigd moest worden.
Dit was ook voor de verzetsdeelnemer
een vaststaand gegeven waaraan nim
mer te ontkomen viel.
Aldus lijkt deze verzetssituatie, een si
tuatie waarin dus de deelnemer soms
op een letterlijk fatale wijze verstrikt
kon raken. Maar ook niet weerzo dat hij
of zij alleen maar op een passieve wijze
hieraan overgeleverd raakte. Ook door
de eigen activiteit, eigen inzet, werd de
ze situatie gaandeweg versterkt.
In deze eigen inzet werd stellig toch ook
wel een appel gedaan op de „te voren"
bestaande levensovertuiging.
Aldus komt de vraag: kon deze reeds
aanwezige levensovertuiging bijdra
gen, vooral bij de steeds groter worden
de risico's, tot de motivatie tot bijvoor
beeld een voortgaan met de deelne
ming aan het verzet?
Motivatie
Ook L. de Jong (1 976) heeft zich afge
vraagd: uit welke motieven kwam men
tot illegale activiteit?
Een algemeen antwoord is ook volgens
deze schrijver niet mogelijk. Te veel ver
schillende naturen namen er aan deel.
Bij velen, aldus Bastiaans, geciteerd
naar De Jong, golden algemene motie
ven: bijvoorbeeld een sociaal ideaal,
een religieuze overtuiging of een ande
re specifieke levensovertuiging.
Bij sommigen leek verzetsactiviteit een
mogelijkheid om iets uit het persoonlijk
leven te compenseren, bijvoorbeeld in
de vorm van een meer gereguleerde
agressieve activiteit. Subjectief ervaren
protest, opstandigheid, kon ook wei-