over verzetsmentaliteit en het „verzetssyndroom" 51 licht worden gecompenseerd in de meer gestructureerde verzetsactivitei ten. Echter, het is duidelijk geworden dat een dergelijk persoonlijk motief slechts voor sommigen, wellicht slechts voor enkelen, van betekenis was. De Jong verwijst ook naar andere publi caties over dit thema, bijvoorbeeld die van Van Randwijk, waarin ook gewezen wordt op de onduidelijkheid van de „motivatie", afgezien van het prevale rende, nimmer weg te denken besef van de objectieve noodzaak van het zich verzetten. Het kan zijn dat juist daardoor de zoge naamde diepe motivering er in feite weinig toe deed, aldus Van Randwijk. Wat gedaan moest worden bleef ge woon prevaleren. Zoals toen ook gold dat iedereen die „fout" was handelde tegen datgene wat „respectabel" was. De Jong wees voorts op de aanvankelijk niet geringe gewetensproblemen die vooral golden voor de protestanten. Problemen als: mochten zij verzet plegen tegen deaan- gestelde overheid? Mochten zij liegen eenmaal in handen gevallen van deSD? Volgens De Jong kostten deze op de geloofsovertuiging gebaseerde aarze ling, dikwijls de grootste moeite. Mocht men bijvoorbeeld ook echte haatgevoelens laten gelden? Dergelijke overwegingen konden van betekenis zijn vooral bij het gewapend verzet. Hierbij kan gedacht worden aan de voorbereidingen tot een echte liquida tie: „Het valt niet mee iemand zo maar voor Onze Lieve Heer te zetten", aldus een Gereformeerde K.P.er. Tenslotte zijn er aanwijzingen dat de verzetssituatie, dit gold vooral voor de jongeren, een situatie was waarin zij zich nu eens echt waar konden maken, vooral ook gelet op de daarvoor be staande levenssituatie waarin dit mis schien nimmer mogelijk was geweest, bijvoorbeeld door een meer autoritaite gezinsstructuur en een burgerlijk le vensplan. In dit verband moet worden opgemerkt dat in de illegaliteit de echte hiërarchi sche structuur in feite niet werd getole reerd: „We zijn allen gelijk". Zelfs de schijn van een vorm van ge- zagshiërarchie werd dikwijls met arg waan bezien. Evenmin speelde pre-existente status een rol, ook dit was iets wat eigenlijk zonder meer - in verzetskringen - werd afgewezen. In de bijeenkomsten wer den de meestal „ad hoe" aangestelde „leider" dikwijls maar met moeite als zodanig ervaren. Dit neemt niet weg al dus De Jong, dat de leiders van illegale groeperingen meestal krachtige per soonlijkheden waren. Deze kracht was in het verzetswerk gaandeweg toch ook meer geconsolideerd. Maar, de echte solidariteit, en dit dus ook op een lager niveau, bleef de meest onmisbare voorwaarde. Zoals ook het onderling vertrouwen de grondslag bleef zonder hetwelk verdere activiteit niet meer mogelijk was. Deze min of meer absolute voorwaarde, hield dan ook in dat principes zoals die kunnen gelden voor een militair-hiërar chische structuur, in feite in de verzets situatie, geen enkel opgeld konden doen. Wellicht geldt dit eveneens voor op meer godsdienstige principes be paalde autoritair getinte gezagsstruc turen. Dit laatste brengt ons op een vol gend thema. En wel, dat in de motivering tot het vooral blijven deelnemen aan de verzet sactiviteit toch de godsdienstige oriën tatie of anders gezegd: de geloofs overtuiging van onmiskenbare invloed kon zijn. Deze invloed leek soms, al thans in het begin van de bezettingstijd, negatief, maar werd in het verdere ver loop toch vaak duidelijk positief. Hierop zal in het hier navolgende verder worden ingegaan. Geloofshouding en verzetsmentali teit. In het boek dat Van Kaam in 1966 publiceerde onder de titel: „Opstand der gezagsgetrouwen" wordt ook ge tracht enig inzicht te verkrijgen over dat aspect der verzetsmentaliteit dat niet los kon worden gezien van in het bijzon der de Gereformeerde levensovertui ging. Duidelijk is, om met het negatieve te beginnen, dat vooral in 1940 maar ook nog in de jaren daarna, een aantal van deze „gezagsgetrouwen" verzet te gen de bezettende macht zonder meer afwezen. Het duidelijkst leek dit te gel den voor bepaalde kleine groeperingen orthodoxe Calvinisten. Voor en tijdens de tweede wereldoorlog kozen - aldus Van der Meiden (1 968) - vele„zwaren" voor de toenmalige verfoeilijke gezags- handhaving. Hoe is dit te verklaren? Allereerst moet hierbij worden opge merkt dat met deze „zwaren" worden bedoeld die betrekkelijk kleine groep streng orthodoxe Calvinisten zoals die in de 1 9e eeuw waren te vinden in de groeperingen van de „Ledeboerianen" en de „Kruisgezinden". Zij woonden overwegend op het platteland. Het waren, aldus Hofman (1 977), zeer eenvoudige lieden, kleine boeren, ar beiders, een enkele middenstander, met een welhaast volledig ontbreken van bijvoorbeeld intellectuelen. Dit was een groep uit de bevolking, die, volgens Hofman, nog beneden de „klei ne luijden" van Abraham Kuyper zat. Het waren de „stillen in den lande". Aanvankelijk zochten zij hun isolement bewust, immers vanuit hun godsdien stige opvatting was de wereld slechts een „verzoeking". Het oude principe van passiviteit en aanvaarding was bij hen nog steeds van veel betekenis. Toch ontstond ook in deze groeperin gen, vooral in het begin van de 20ste eeuw, de behoefte, enerzijds tot sa mengaan, anderzijds ook een streven om meer invloed te gaan uitoefenen. Wat dit laatste betreft was vooral de in zet en activiteit van Ds. Kersten van veel betekenis. De activiteiten van Kersten leidden er toe dat uit de twee genoemde groeperingen in 1907, de „Gerefor meerde Gemeenten in Nederland en Ver. Staten" ontstonden. Daarna werd Kersten ook meer actief op het politieke vlak. Hij kreeg, aldus Hofman, meer en meer zicht op de mogelijke invloed die ook in de politieke wereld zou kunnen uitgaan van deze variant van de Gere formeerde gezindte. Dit had dus uitein delijk tot gevolg de vorming van de Staatkundig Gereformeerde Partij, de SGP. Ook hierbij was de grote inzet van Kersten de belangrijkste drijfveer. Ker sten ondernam dus de eerste en ge slaagde pogingen om de „stillen in den lande", deze nog „kleinere luyden" te organiseren, zowel in een nieuw kerke lijk verband alsmede daarna in een poli tiek georiënteerde structuur. Aldus werd, volgens Hofman, de voor deze groeperingen wellicht riskante ontwik-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1982 | | pagina 13