over verzetsmentaliteit en het „verzetssyndroom" 52 keling tot een totaal maatschappelijk isolement na 1 907 omgebogen. Of dit nu ook voldoende was tot het verwer ven van een gewone democratische ge zindheid is een volgende vraag. Al met al bleven de aanhangers, van de SGP, bij de oprichting hiervan, groten deels de eenvoudige plattelanders. Zij bleven zonder meer trouw aan het aan vaarden van de min of meer patriarcha le gezagsverhoudingen. Zij bleven, bin nen dit beperkte kader, dus echt „ge zagsgetrouw". Voorts bleef voor hun gelden de onderhorigheid aan de dog- matische-religieuze principes waarin eveneens de „macht hen lief bleef". In deze geesteshouding paste wonder wel de min of meer autoritaire aanpak waardoor de activiteiten van Kersten toch wel werden gekenmerkt. Het is mogelijk dat Kersten zich hierbij ook wel liet inspireren door Abraham Kuy- per die - nog niet zo lang daarvoor - met succes de „kleine luyden" had georganiseerd. Van betekenis lijkt voorts, en daarop wees ook Van der Meijden (1 968), dat de SGP vervuld bleef van een soort pro fetische rol. Een instelling die in feite niet was afgestemd op de gewone poli tieke realiteit. Dit leidde er dan bijvoor beeld ook toe dat niet werd meege werkt - in oecomenische zin - aan een bevordering van de leefbaarheid van de wereld. Hier liet zich ook gelden wat Van der Meiden noemde: „Een angstig, door eeuwen getraind selectief vermo gen vernauwde de geest". Voorts bleef er de antithese in het oordeel over de mede-mens met een feitelijke uitslui ting van allen „die in zonde voortvarend zich niet wensen te bekeren". Hierbij past dus ook het afwijzen van de alge mene verzoeningsleer. Dit kon de grondslag zijn voor een wellicht ook door een merkwaardige religieuze angst geinduceerde levenshouding die ook de voorwaarde kon zijn voor een on-democratisch getinte houding met een blijvende felle afwijzing van de op vattingen van andersdenkenden, zoals Hervormden, Gereformeerden en voor al dus de „Roomsen". Men denke hierbij bijvoorbeeld aan een uitspraak van Ker sten: „De vingeren van Rome druipen nog steeds van het bloed der heiligen door hen omgebracht". Al metal kon dit alles kennelijk een pro ces van een min of meer ondemocra tisch getinte politieke deformatie indu ceren. Dit bleek toch wel zeer duidelijk uit de houding van Kersten in de bezet tingstijd. Hij publiceerde in het lijfblad „De Banier" onder meer het volgende: „Het Nationaal Socialisme is onweer staanbaar", en: „Het is misdadig kort zichtig te hopen dat Duitsland vernie tigd wordt door hetzij het Bolsjewisme, hetzij door de combinatie van Ameri kaans-Engels-Palestijnse heerscha ren", alsmede: „Een vrijwilliger die ten strijde trekt - onder de Nederlandse vlag - tegen het Bolsjewisme is meer waard dan duizend kritiserende scepti ci", een en ander geciteerd naar Hoek (1970). Opgemerkt moet worden dat Kersten een en ander schreef medio 1 941dit was dus na de toelating van Kersten tot het toenmalige zogenaamde „convent der Kerken". Dit convent der kerken was een samen bundeling van alle protestantse kerken, uitgezonderd dus aanvankelijk de Gere formeerde Gemeenten, dat in juni 1 940 voor het eerst bijeen kwam. Dit vormde de aanzet tot het protestants kerkelijk verzet wat aanvankelijk vooral gericht was tegen de in-humane maatregelen van de bezettende macht. Begin januari 1941 werd, aldus De Jong (1 974), besloten, Kersten als ver tegenwoordiger van de Gereformeerde Gemeente daarin toe te laten. Toch ver anderde dit in feite niets aan de houding die Kersten toendertijd innam. Hij bleef volharden in zijn opvattingen waarin een volkomen lijdelijke houding tegen over de bezetter bleef prevaleren. Zo sprak hij ook zijn afkeur uit over het „varen van de Prinses op zondag". Daarbij doelde Kersten op het feit dat het prinselijk gezin op zondag 12 mei 1940 was uitgeweken naar Engeland. Ook de duitse invasie was, naar het oor deel van Kersten, een oordeel Gods, dit dus vooral in verband met de „zondags ontheiliging". Reeds na korte tijd liet men in het genoemde convent der Ker ken merken dat men op Kerstens aan wezigheid verder eigenlijk geen prijs meer stelde. Afgezien van deze bizarre collaboratie van de orthodoxie in het Calvinistische kamp, kan ook worden opgemerkt dat vooral nog in 1 940, ook een aantal van de gewone Gereformeerde „gezagsge trouwen" in de problemen leek te ko men. De rol van Colijn in dit opzicht lijkt van een niet te onderschatten betekenis. Al lereerst kan hierbij gedacht worden aan Colijn'spublicatiewaarin hij, na demei- oorlog in 1940, zijn afkeuring uitsprak over het vertrek van de koningin naar Engeland. Daarnaast waren er in die tijd, ook van Gereformeerde zijde, een niet gering aantal publicaties waarin zelfs sprake was van bewondering voor bijvoorbeeld de doortastendheid der Duitsers. Deze publicaties verschenen met enige regelmaat in het toen nog van veel invloed zijnde dagblad „De Stan daard". Bijvoorbeeld: „Wij kunnen van den te genstander die ons in vijf dagen over won duidelijk leren". In al deze publica ties liet men zich in feite ook zeer kri tisch uit over de geest der moderne de mocratie. In juni 1 940 verscheen de be faamde, of - zo men wil - beruchte bro chure van Colijn: „Op de grens van twee werelden", daarin is onder meer te le zen: „Een nederlaag van Duitsland ligt niet meer binnen de grens der mogelijk heden", en: „Het vasteland van Europa zal in de toekomst geleid worden door Duitsland". De Duitsers veronderstelden dat de te neur van deze brochure wellicht bepa lend zou kunnen zijn voor de verdere opstelling van de Calvinisten jegens de bezetter. Dit bleek later dus wel op een duidelijk misverstand te berusten. Be langrijk lijkt dat in die tijd, in het bijzon der in Gereformeerde kringen, men toen nog de grootste moeite had om de „vereerde leider": Colijn, openlijk af te vallen. Voorts ontstonden toen ook discussies, waarbij ook gebruik werd gemaakt van juridische argumenten, in het bijzonder over de vraag of men de duitse overheid wel of niet zou kunnen of moeten aan vaarden. Sommige hoogleraren, bij voorbeeld Den Hartog en Kuyper, een zoon van Abraham de Geweldige, meenden van wel. Anderen, zoals bij voorbeeld Schilder, hoogleraar aan de Hogeschool in Kampen en Algra van het Fries Dagblad, aarzelden niet om al snel tegen dergelijke opvattingen te fulmi neren. Vanaf begin 1 943 werd de door echte Gereformeerde principes gein-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1982 | | pagina 14