anderhalve eeuw kadaster 46 ge dienstregeling", zoals de minister betoogde. Er werd gewezen op de rol, die sedert 1838 het kadaster in ons burgerlijk recht vervult en tevens - en dat is toch wel een pikante bijzonder heid - dat het Kadaster in 1 828 en vol gende jaren ten onrechte slechts gere geld was bij Koninklijk Besluit! Het voorlopig verslag van de kamerzit ting ter zake vermeldt onder meer: „Is het Kadaster krachtens burgerlijke wetgeving de onmisbare grondslag der hypothecaire boekhouding, dan moet ook diezelfde wetgeving de betekenis en de bestemming van het Kadaster omschrijven en tevens aanwijzen hoe het Kadaster aan de bestemming beantwoorden zal." Het pikante van het geval is nu, dat die wet waar men 100 jaar geleden eigen lijk om vroeg, thans als ontwerp-Kadas- terwet bij de Raad van State ligt en wellicht dit jaar aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Men kan zich afvragen of de klaarblijkelijke aarzeling om tot een kadasterwet te geraken wel licht te maken heeft met de wat theatra le maar toch betekenisvolle uitspraak van Napoleon, die luidde: „Wie een goede wet op het kadaster zal maken, zal een standbeeld hebben verdiend!" De toenmalige minister Van der Heim erkende overigens in 1876 al dat de dienst van het Kadaster al sedert jaren „en souffrance" was, en dat zij „op een goeden voet geregeld behoort te wor den", nadat hij te voren had uitgeroe pen: „Kunnen wij ook op dit gebied nimmerietstotstand brengen? Moetal- tijd alles worden uitgesteld en afge keurd?" Overigens zou ik mij goed kunnen voor stellen, dat een minister zich nu - ruim 100 jaar later - in de Kamer ook eens zo'n hartekreet zou laten ontvallen (maar dan hoeft dat natuurlijk niet noodzakelijkerwijs het kadaster te be treffen!) Rest mij nog te vermelden, dat het be kritiseerde Koninklijk Besluit werd in getrokken. Ik meende echter toch dat het zin had u met dit ingetrokken Ko ninklijk Besluit en de verhandeling daaromheen, te confronteren, omdat de problematiek van toen in wezen is blijven spelen. En het ijveren voor meer zelfstandig heid hield aan. Dit leidde in 1 970 tot in stelling van een Directoraat-Generaal voor Bijzondere diensten, waarbij naast het Kadaster werden ondergebracht, de dienst der Domeinen, het Rijksinkoop- bureau en Nota bene de Loterijen! Een vondst was overigens deze organisato rische kronkel niet, want ook in 1826 werd de dienst eens toegevoegd aan die van de Registratie en Loterijen, waardoor men in de verleiding komt te concluderen, dat men met het Kadaster wel een gokje aandurfde! De laatste maal behaalde het Kadaster hierbij zo niet de hoofdprijs - volledige zelfstandigheid - dan toch wel een vol ledige loskoppeling van de Belasting dienst. In de top kwamen nu voor het eerst de registratieve lijn (de bewarin gen) en de technische lijn (landmeet kundige dienst en ruilverkavelings- dienst) samen onder een eigen directie namelijk die van het kadaster en de openbare registers. Men kan dit Directoraat-Generaal als een interim-oplossing zien. Ondertus sen was aan een extern organisatiebu reau de opdracht verstrekt een onder zoek uit te voeren, waarbij onder meer de volgende vragen moesten worden beantwoord: a. Wat is de meest doelmatige organi satie van de dienst van het kada ster? b. Welke is de optimale plaats van het kadaster binnen de rijksoverheid? Deze opdracht van het Ministerie van Financiën was mede het gevolg van het besluit de grondbelasting uiterlijk in 1979 te doen beëindigen. Daarmee verviel uiteraard de functie van het ka dastrale perceel ten behoeve van de be lastingheffing; een funktie die in feite heeft geleid tot de oprichting van het kadaster. De zakelijke affiniteit van het kadaster met de daarvoor eventueel in aanmer king komende ministeries werd nage gaan, aan de hand van een aantal aspecten zoals, het historisch, het re gistratief, het planologisch, het techno logisch en het landbouwkundig aspect. Een analyse hiervan leidde tot de keuze voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, een keuze die door de techni ci wel werd onderschreven, terwijl de juristen eigenlijk opteerden voor de sta tus quo of voor Justitie, evenals dit ook al in 1 876 het geval was. Belangrijk was uiteraard, dat het rap port niet aandrong op een verdeling van taken over een aantal ministeries, hoe wel dit wèl overwogen werd, zodat het door mij aangehaald verstandshuwelijk in stand bleef. De dienst maakt nu sinds 1 973 als een zelfstandig dienstvak onderdeel uit van VRO, waarbij wel als voornaamste mo tivering mag gelden dat het kadaster met zijn kadastrale administratie en technische uitrusting een belangrijke rol zou kunnen gaan spelen bij een geïn tegreerde informatie-voorziening op het gebied van het vastgoed. Intern bin nen het ministerie ten behoeve van de Rijksplanologische dienst en het direc toraat-generaal van de Volkshuisves ting, maar ook interdepartementaal, waarbij dan aan V.R.O. een coördine rende rol moet worden toegedacht. De zelfstandigheid van de dienst eiste formulering van de doelstellingen waaruit taken kunnen worden afgeleid en op grondwaarvan beleid kan worden gevoerd. De hoofddoelstelling voor de dienst is nu als volgt geformuleerd: „Het bevorderen van de rechtszeker heid ten aanzien van goederen van bij zonder maatschappelijk belang." Onder goederen van bijzonder maat schappelijk belang vallen dan in het ka der van het volkshuisvestings- en het ruimtelijk ordeningsbeleid de onroe rende goederen, waarvan maatschap pelijk gezien de belangrijke functie volgt uit de rol die deze goederen spe len in economisch, ruimtelijk en finan cieel opzicht. Wat dit laatste aspect be treft is het duidelijk, dat dit duidt op de rol die het kadastrale perceel speelt bij de kredietverlening in ons land, name lijk de mogelijkheid tot hypotheekver lening. Merkwaardig mag wellicht worden ge noemd het feit dat een instituut dat oor spronkelijk tot doel had slechts een bil lijke verdeling en heffing van de grond belasting mogelijk te maken, thans ex pliciet kan worden belast met een taak op het terrein van de rechtszekerheid. Hiertoe heeft ongetwijfeld bijgedragen de zorgvuldige en nauwgezette wijze waarop zowel de administratieve amb-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1982 | | pagina 8