betje wolff-bekker (1 738-1 804) een zeeuwse vrouw van formaat 89 Betje Wolff, zelfportret met symbolische voorstellingen. hij doorheen worstelt. Brandt Corstius acht deze structuur van de roman vol komen aanvaardbaar. M. H. de Haan in Panorama 1 948) denkt er anders over. Voor we de standpunten tegen elkaar afwegen, vragen we ons nog even af of de figuur Lotje een creatie is van Betjes of van Aagje's hand. Brand Corstius acht die vraag - niet alleen met betrek king tot Lotje maar ook ten aanzien van andere roman-figuren - niet belangrijk. Hij wijst op het feit dat menige roman met de naam van de auteur op de titel pagina, ontstaan, gestimuleerd, of voortgestuwd is in gesprekken en de door visies, dus door medewerking van anderen. Het doet er dus in essentie niet zoveel toe of de roman geheel van Bet- je's hand is of niet, aangezien het werk eenvoudig ontstaan is door de samen werking van de beide dames; op de ene of de andere manier heeft Aagje haar aandeel geleverd ook als we niet pre cies kunnen zeggen waar, wanneer en hoe of in welke mate. Dit standpunt is volkomen reëel. Lotje kan dus gerust door Betje gecreëerd zijn met een aan tal kenmerken van Aagjezoals kwalitei ten als goedhartigheid, verdraagzaam heid, opofferende liefde e.a. Daarbij komt, dat wat de ziekte van Lotje betreft in de 1 8e eeuw algemeen werd aange nomen dat een onhoudbare en langdu rige toestand, lichamelijke zwakte ver oorzaakte, waardoor, vooral als de aan leg congenitaal was, detuberculosezijn kans kreeg en hard toesloeg. Lotje wordt beschreven als een bijzon der meisje; ze is teer, mooi, lief maar ze kwijnt niet willoos en doelloos weg door haar liefdesverdriet. Eer het zo ver is, heeft ze althans geestelijk heel wat ge presteerd bijvoorbeeld haar tegenspe ler Willem geleid, hem van buitenspo righeden afgehouden, hem geholpen om zich binnen de perken van de vriendschap te gedragen en - last not least - hem de weg gebaand tot de hem toegestane echtgenote Chrisje Helder door een uitvoerige zeer evenwichtige brief aan genoemde Chrisje te schrij ven. De volkomen onschuldige liefde van Lotje voor Willem, de tekening van haar figuur (Buynsters 1 5) die zeer aan een zelfportret van Betje herinnert, haar liefdevol reageren op de situaties tus sen haarzelf en Willem ontstaan, vor men mijns inziens de nauwkeurige be schrijving van Betje zelf tegen de ach tergrond van haar eigen ervaring met Gargon en die van Coosje Huet. Het ge heel van jeugdherinneringen is als het ware gedrenkt in ervaring in haar eigen leven, ervaringen van anderen en me- degekleurd door haar belezenheid. Dr. M. H. de Haan7) oordeelt als volgt over de uitbeelding van de figuur Lotje: „Er is zuiverheid in de fijne tekening van het tere wegkwijnende meisje: in enke le lichte trekken is het figuurtje op pa pier gezet - héél raak, gezegd als we bedenken dat Betje Wolff-Bekker een vaardig tekenares was. (Buijnsters af beelding 52 en 1 6) Daarentegen krij gen we van Willem geen reëel uiterlijk beeld; hij wordt alleen in zijn innerlijke troubles weergegeven en niet gete kend. Volgens de opzet van de schrijfsters moest de lezer een afschuw krijgen van het zwakke Lotje dat aan haar gevoe lens bezwijkt. Willem zouden we moe ten bewonderen omdat zijn verstand over zijn gevoel zegeviert. Dit is echter geenszins het geval. Hij balanceert voortdurend op de grenslijn tussen vriendschap en liefde, en houdt zich in zijn brieven krampachtig aan zijn „vriendschap" vast; pas kort voor Lot- je's dood lijkt hij geneigd eerlijk te zijn. Betje en Aagje hebben tot op zekere hoogte hun doel gemist. Ze wilden

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1982 | | pagina 11