i i"r;
:v - y
betje wolff-bekker (1738-1804) een zeeuwse vrouw van formaat
90
waarschuwen tegen de geest van hun
eeuw, de sentimentaliteit, een gevaar
lijke wind die volgens de schrijfsters
een nieuwbakken zedelijke ziekte was.
Deze „wind" werd in vrijwel heel West-
Europa waargenomen bijvoorbeeld in
de beroemde maar aanvankelijk be
ruchte roman van Goethe: die Leiden des
jungen Werther. Dit boek liet zien waar
toe de liefdesgevoelens een mens wel
kunnen brengen: tot liefde voor een
reeds verloofd meisje en tot een ge
huwde vrouw en tenslotte tot wanhoop
en zelfmoord. Tegen zulke beïnvloedin
gen moesten de rechtschapen schrijf
sters iets doen!
Hun waarschuwing verliep in grote lij
nen als volgt: Willem Leevend, de
„held" moet zich al worstelend de juiste
zedelijke en redelijke denkbeelden ei
gen maken. Van meet af aan wenst hij
zijn jeugdvriendinnetje Chrisje Helder
te trouwen. Zijn gevoelens voor de lief
tallige Lotje schijnen die lijn een tijd
lang te doorkruisen. Lotje zelf meent
dat haar liefde vriendschap is, waar
door haar gevoelens ongewild en onge
wenst zich verder ontwikkelen. Lotje
wordt door de oudere vriendin A. Blé-
court van de juiste verhouding op de
hoogte gebracht: Willem is voor Chrisje
bestemd en Lotjes vriendschap is liefde.
Tekenproeve van Betje Wolff.
■y
r A I U s. 1 Yb)
f «r j
v
s
I
De emoties worden Lotje te sterk waar
door ze aan de ziekte van haar tijd gaat
lijden en er uiteindelijk aan bezwijkt.
Door dit gebeuren wordt Lotje naast
Willem hoofdpersoon in tegenstelling
tot de planning van de schrijfsters: de
compositie van het werk verliest aan
evenwicht, want al het romangebeuren
had zich om Willem en Chrisje moeten
concentreren.
Hoe kwam het? Stellig, Betjes nooitver-
werkte teleurstelling in verband met
haar eerste liefde drijven haar, in Lotje
zichzelf uit de beelden maar nu met de
ervaringen, inzichten en idealen van
haar eigen volwassenheid. Alles heel
begrijpelijk. Een uiterst geringe misstap
had haar hele leven uit de normale
koers gebracht en haar in de armen van
de veel oudere dominee gedreven, naar
een kinderloos huwelijk ver van haar fa
milie, ver van Vlissingen, ver van haar
geliefde Zeeland. Volgens de planning
moest het sentiment bestreden worden
maar onder het schrijven deden de ge
voelens zich zo zeer gelden dat ze over
het redelijk verstand domineerden. De
schrijfsters wilden het sentiment be
strijden maar plaatsen het centraal in de
zo liefdevol uitgebeelde romanfiguur
Lotje Roulin. Intussen blijft de mogelijk
heid open om de liefde van Lotje tot
Willem Leevend te interpreteren als een
deel van de louterende ontwikkeling
van Willem Leevend, waardoor hij ten
slotte het voor hem bestemde huwelijk
met Chrisje Helder kon aangaan. Hoe
Lotje hem de weg daartoe geëffend
heeft blijkt uit haar brief aan Chrisje
Helder die we hier laten volgen.
UITMUNTENDE JONGE DAME!
Wanneer gy deezen Brief zult leezen,
dan zal deszelfsschryfster, zo alszy bly-
moedig hoopt en geloovig vertrouwt,
reeds in de eeuwige gewesten des vre-
des zyn aangekomen. Nu kan ik my niet
langer vleijen, dat ik u nog eenmaal aan
deeze zyde des grafs zal omhelzen, en
aan uwen boezem toebetrouwen, het
geen ook voor u van belang worden
kan; immers, waar toe ik my verpligt
voele. Hoe vuurig hebbe ik wel eens ge-
wenscht, met u te spreeken, zo als men
alleen met eene tedergeliefde Vriendin
kan spreeken, zo als gy met uwe waar
dige Vriendin Veldenaar spreekt. Dit
geluk is my ontzegd: ik moet des de hel
dere oogenblikken, die my nog overig
zyn, besteeden, om aan u te schryven.
Gij hebt zeker meermaalen hooren
spreeken van Lotje Roulin. - Ik ben Lot
je Roulin. Thans bevind ik my in den
Burgerstaat eenige graaden beneden u
geplaatst; thans, zeg ik, want myne fa
milie is de uwe gelyk in afkomst, en be
zat eens een zeer veel van die zeegenin-
gen, die zich meermaal vleugelen maa-
ken, en ook den deugdzaamen bezitter
ontvlieden. Veele zyn de rampen, waar
mede myn Vader, weinig geschikt om
de waereld in haare slegtste leden te
kennen, geworsteld heeft. Hy stierf, en
myn Broeder heeft, door vlyt en eerlyk
heid, eene van verdriet weg kwynende
Moeder brood bezorgd. Zy stierf, en liet
my, vyftien jaar zynde, aan zyne be
scherming over. Dien braaven Broeder
eerbiedig en bemin ik als eenen Vader;
ik bleef altoos by hem, en wy leefden
van een eerlyk bestaan.
De Eerwaardige Heer Heftig recom
mandeerde myns Broeders huis, onder
anderen, ook by Mevrouw van Olden
burg. Zy nam hier kamers voor haaren
Zoon; trouwens, dit is u bekend. Zyn ge
lukkig voorkomen, zyn goed gedrag,
zyn aangenaame ommegang, het ge
noegen, dat hy vond in ons huisselyk le
ven, deeden hem welhaast veel meer
als een lid der familie, dan wel als een
Jongeling, die hier slegts kamers had,
beschouwen.
Ik leefde in die koele ongehechtheid
aan alles, die niet oneigen is aan ie
mand, die niets aantreft, dat haar hart
roert. Ik had eene Vriendin, zy had en
verdiende al myne achting; maar myn
hart was niet vervuld, en echter daartoe
was het niet aangelegd. Gy kent den be-
minlyken Leevend! Ik kon hem niet lee-
ren kennen, zonder hem te onderschei
den. Hy wierd myn Vriend. En ik hield
my, maanden aan een, verzeekerd, dat
hy niets meer voor my was. Ik was ge
rust in de onschuld myner bedoeling, in
de zuiverheid myner verlangens. Ik ge
loofde, dat, indien ik hem liefhad, ik ge
heel andre gewaarwordingen moest
hebben. Ik bedroog my: ik beminde. Dit
zag ik te laat. Ik wierd het slagtoffer ee-
ner drift, die my te sterk wierd, en die ik
zorgvuldig verborg. Ik sterf: eene lang-
zaame, doch ongeneeslyke teering leidt
my zagtjes ten grave; vóór ik myn twee-